Begraafplaats Ouderkerk aan de Amstel – Beth Haim

bethhaim
De begraafplaats is herkenbaar als het deel langs het water

De Joodse begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel is de oudste nog bestaande Joodse begraafplaats in Nederland. Vanaf 1602 werden de Sefardische Joden al in Groet (bij Schoorl) begraven, maar dit lag ruim 40 km ten noorden van Amsterdam en was moeilijk bereikbaar. Na het overlijden hoort men snel begraven te worden en dat lukte vaak niet met die afstand. Het vervoer van de dode moest over land en het verhaal gaat dat men bij elke kerk tussen Amsterdam en Groet tol moest betalen. Men zocht dus naar een nieuwe begraafplaats, dichter bij Amsterdam. In 1614 kwam er toestemming van de Staten van Holland (na protest van onder meer Amsterdam) voor een begraafplaats in Ouderkerk. Vanaf de Portugees-Joodse gemeente voerden Jacob Israel Belmonte, Jacob Franco, David Senior, Rehuel Jesserun en Joseph Israel Pereyra deze onderhandelingen. Op 31 mei 1614 werd de verkoopakte getekend.

De eerste begrafenis op deze begraafplaats was de begrafenis van een baby’tje, Joseph Senior. Deze trieste begrafenis wekte de sympathie van de christelijke dorpsgenoten op. De problemen die er in Groet waren geweest wilde men hier voorkomen.
Van 1616 – 1634 werd de begraafplaats in Groet geruimd en de stoffelijke resten werden in Ouderkerk herbegraven. Tot 1642 werd van deze begraafplaats ook gebruik gemaakt door de Asjkenazische Joden (tussen 1616 en 1630 een aantal van 28 personen), die in dat jaar de begraafplaats bij Muiderberg inwijdden.
De begraafplaats werd uitgebreid in 1663, 1690, 1691 en 1926. Op deze begraafplaats liggen ca. 30.000 mensen begraven waaronder de hele sociale bovenlaag van de Amsterdamse Sefardische Joden.

Praalgraven
Op Joodse begraafplaatsen horen geen praalgraven te staan. In de dood is iedereen gelijk. Maar op Ouderkerk zijn wel rijk versierde graven te vinden. Deze zijn monumentaal en vaak van marmer en worden overigens ’s winters afgedekt om vorstschade te voorkomen. Een verklaring voor deze graven wordt gezocht in de Sefardische Joden die naar Nederland kwamen en in Spanje en Portugal christelijk gedoopt waren. Zij moesten de joodse gebruiken weer leren en namen de christelijke gebruiken mee, waaronder de praalgraven. Zo kreeg opperrabbijn Isaac Uziël een sarcofaag met een gebeeldhouwd kleed van rood marmer, wat toen al 1000 gulden kostte en betaald werd uit de armenkas.

In het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 11 augustus 1916 stond een verhaal over een diefstal op de begraafplaats in 1730. De schrijver van dit artikel, D. Vieijra, had dit artikel gevonden in de Amsterdamse Saturdaegse Courant No. 9 Anno 1730 ’t Amsterdam bij de Erven van Dirk Schouten, op de hoek van de Beursstraet werden deeze courant uijtgegeeven, den 21 Januarij 1730.

“Diefstal op „Beth Gajiem”,
(Portugees Israëlietische Begraafplaats te Ouderkerk a.d. Amstel ) in 1730.
In eene der oude Amsterdamsche couranten vond ik de navolgende publicatie, behelzende het geweldadig openbreken van eene Gebra-bus, op de P. Isr. begraafplaats te Ouderkerk: „Also op den 16 Januarij de huijsinge op het Joodse Kerkhof tot Ouwerkerk aan den Amstel, op een violente wijze is opengebroken en vervolgens het geld aldaer uijt de Armbosse gestolen, so is ’t dat den weled. gestr. heer Baljuw van Amstelland, nevens het Geregt van Ouwerkerk,
geconsidereert de Huijsbraken ten platte landen sedert eenige tjjd herwaerds in zwang gaen, beloven aen de geene die een of meer van de gem. Huijsbrakers weet te ontdekken of aen te wijzen, dat in hegtenis geraken, en van ’t feijt komen overtuijgt te werden, so dat na behooren kunnen werden gelhoft een praemie van honderd guldens zullende des aenbrengers naem (des begeerende) werden gesecreteerd.”

Bekende mensen
Bekende mensen die hier begraven zijn zijn onder andere: rabbijn Menasseh Ben Israel, dr. Efraïm Bueno, Don Samuel Palache, de ouders van Spinoza , Samuel Sarphati, beeldhouwer Jozef Mendes da Costa, don Manuel baron de Belmonte, Abraham Gomez de Sossa (lijfarts van Prins Ferdinand), Mozes Uri Halevi, David Pardo en Izaäk Aboab de Fonseca. Rechts: foto-impressie september 2007

Informatie
Informatie over openingstijden e.d. vindt u op de website van Beth Haim.

Servo Eliezer

Uit “Jew and Blacks in the Early Modern World” door Jonathan Schorsch.

Men kan enkele fragmenten reconstrueren uit het leven van zwarten in de Amsterdamse Sephardische gemeenschap. De zwarte slaaf Eliezer diende de familie De Pina, die ook de naam Jesurun gebruikte. De pater familias van deze familie, Rohiel of Rehuel (alias Paulo), had, ondanks dat hij een dichter was, een belangrijke plaats in de gemeenschap. Hij was penningmeester van de Beth Jacob gemeenschap en mede oprichter van de Dotar Stichting voor Joodse wezen. Uit de boeken van de begraafplaats in Ouderkerk blijkt dat Eliezer beloofde om een bijdrage van zes stuivers te geven voor de begraafkosten van mevr. Sara de Pina, toen zij in 1621 overleed. Drie jaar later, bij de dood van de moeder van Abraham Jesurun, een familielid van zijn meester, droeg Eliezer twee stuivers bij. De begraafboeken maken echter niet duidelijk of Eliezer dit deed vanwege zijn affectie voor de familie of dat sociale druk hem hiertoe aanzette. Eliezer zelf stierf in 1629.
Zijn grafsteen werd ontdekt in 2002 en in het Portugees staat erop “graf van de goede bediende (servo) Eliezer”. Deze slaaf was Joods geworden en werd op Beth Haim begraven.

mendesdacostaajgeschiedenis – verder

A. J. Mendes da Costa, secretaris van de Portugees Israëlietische Gemeente, schreef in 1925 een korte historische inleiding in het Nieuw Israëlietisch Weekblad over Beth Haim.

‘De begraafplaats onzer Portugeesch-Israelietische gemeente is, naar algemeen wordt erkend, zoowel uit een oogpunt van historie als uit een oogpunt van kunstwaarde van groote beteekenis.

Hier toch is de laatste rustplaats van vele bannelingen, die het Pyreneesch Schiereiland zijn ontvlucht en naar Amsterdam gekomen, teneinde in deze gastvrije stad het oude geloof weder vrij te kunnen belijden, en daar dan ook hun verdere levensdagen in vrede en rust hebben doorgebracht.

Tevens is het de rustplaats van vele personen, die in de wetenschap hebben uitgemunt, verdienstelijke beoefenaars der letterkunde, en van velen die een hoogen rang in de maatschappij hebben bekleed. Men vindt er vele graven van mannen, die levende in en met hunne Synagoge door vorsten geroepen werden tot mede-arbeid voor de staatkundige belangen der Nederlanden, van mannen die als vertegenwoordigers van andere staten hier te lande optraden.

Bij de herinnering aan al dezen dringen zich vele namen naar voren, zoo de Rabbijnen Aboab, Pardo, Menasch ben Israël, de gezanten Belmonte, Palache, Teixeira, geneeskundigen Buenos Orobio de Castro. Ook de latere tijden brachten, ofschoon niet in zoo groote mate, mannen van betekenis voort. Noemen wij o.a. den welbekenden Dr. Samuel Sarphati, die zich voor onze stad zoo verdienstelijk heeft gemaakt. Al dezen hebben gewerkt in het belang van het Jodendom en daarom wordt hun nagedachtenis in onze gemeente en daarbuiten nog steeds met groote dankbaarheid herdacht.

Toch is dit Beth-Haim niet de eerste begraafplaats onzer voorouders. Sedert de eerste nederzetting van Portugese Joden in Amsterdam, omstreeks 1590, vindt men pogingen aangewend, om binnen deze stad een terrein te verkrijgen, ten einde hunne dooden te kunnen begraven. De daarvoor vereischte machtiging werd herhaaldelijk geweigerd. Men zocht toen buiten de stad en in 1602 werd door de toen reeds bestaande Gemeente Bet-Jahacob een terrein in het dorp Groet boven Alkmaar aangekocht, hetwelk eenige jaren als begraafplaats heeft dienst gedaan.

Intusschen hadden zich meer uitgewekenen in Amsterdam nedergezet. Een nieuwe gemeente, Nevé Salom, werd in 1608 opgericht. Het aantal sterfgevallen nam toe en de verre afstand van Amsterdam, alsook de moeilijkheid van vervoer naar Alkmaar, hetgeen ook zeer kostbaar was, dat door beide Gemeenten naar een terrein, dat dichterbij gelegen was, werd omgezien.
Daarin slaagde men, door in maart 1614 voor de som van ƒ 2700 aan een Jacob Backer, Schepen van Amsterdam, toebehoorende hofstede, waarop een huis stond, genaamd „het huys ten Amstel “, aan te koopen.

Aanvankelijk heeft de aankoop plaats gevonden door Francisco Mendes Medeyzos alias Isaac Franco Mendes en Nicolaas Duyardin, een niet-Israeliet, welke laatste vermoedelijk met den aankoop werd belast, om niet te doen blijken, dat dit geschiedde voor de Joodsche Natie, waardoor misschien de aankoop zou kunnen mislukken.

Dit terrein is in de vaderlandsche geschiedenis een vermaarde plek. Het is het eerste slot der Heeren van Amstel, dat in de 12e eeuw door Egbert van Amstel werd gebouwd en in 1204 door de Kennemers onder Gijsbrecht II werd verwoest. In April 1614, dus kort na den aankoop, werd de begraafplaats in gebruik genomen bij gelegenheid van het overlijden van een kind van den Parnas Senior. Ofschoon het Bet-Haim nog niet gereed was, heeft men het lijkje toch daar ter besteld, in hoofdzaak om de houding der burgerij te zien. Deze was zeer gunstig, doch later is deze goede gezindheid veranderd en hebben de inwoners van het dorp getracht het begraven te beletten, waarvoor zij per request tot de staten in Den Haag hadden gewend. Een deputatie van Parnassim ging toen naar Den Haag en dank zij hunne bemoeiingen, werd op 15 mei 1614 de machtiging tot begraven verleend, onder voorwaarde, dat de begrafenissen in alle stilte en zonder uiterlijk godsdienstvertoon zouden plaats vinden.

Nog eenige malen hebben de bewoners deze pogingen herhaald, doch zonder succes en sedert dien tijd hebben wij met de burgerij van dit dorp In vrede en harmonie geleefd.

Het geregeld begraven ving eerst aan in 1616. Een nieuwe gemeente in 1618 opgericht, „Bet Israël”, sloot zich bij de twee andere gemeenten aan, zoodat ook zij haar dooden hier heeft begraven. Bij de vereeniging dezer drie Gemeenten in 1639, waaruit toen is ontstaan de tegenwoordige Gem. Talmud Torah, is deze begraafplaats aan laatstgenoemde in eigendom overgegaan en zij dient ons nog heden tot laatste rustplaats onzer lidmaten.

Nauwelijks was deze begraafplaats in gebruik of men achtte het wenschelijk de vroeger te Groet begravenen naar dit Bet-Haim over te brengen. Dit werk, dat getuigt van groot piëteit, heeft ongeveer tien jaren geduurd. In 1625 zijn de laatste overgebracht.

Tot drie malen toe, heeft men door aankoop deze begraafplaats uitgebreid. Op twee terreinen was het leenstelsel van kracht. Daardoor konden deze niet op naam der Gemeente worden overgeschreven, doch moest door de Gemeente een persoon worden aangewezen, die als Leenheer optrad en die voor de Staten van Holland een eed van trouw had af te leggen, daarbij belovende, in tijden van oorlog de bewapening van een zeker aantal mannen als soldaten te zullen bekostigen.

De benoemingen van Leenheeren had plaats van 1663 tot 1799, toen bij de oprichting der Bataafsche republiek dit stelsel werd afgeschaft. Gelukkig komen in de geschiedenis slechts twee gevallen van overlast voor, in hoofdzaak ontstaan door het kampeeren van soldaten bij ’t beleg voor Amsterdam en wel in 1672 en in 1787. Bij dit laatste geval had grafschending plaats, doch door het krachtig ingrijpen van de autoriteiten zijn erger zaken voorkomen.

Sedert ruim 300 jaren zijn hier vele gemeenteleden en ook eenige Nederlandse Israëliten begraven. Het aantal graven is derhalve aanzienlijk. Alleen op de oudste afdeeling telt men ruim 6000.

Zooals alles bij onze Gemeente, is ook deze begraafplaats grootsch, doch zeer eenvoudig door onze voorouders ingericht, ’t Geheel is verdeeld in afdeelingen, omgeven door lanen, zoodat bij eene wandeling men weinig van de graven ziet. Behalve de woning van den bewaarder is er slechts een dienstgebouw. Hier worden al de lijken het eerst gebracht en bij die van het mannelijk geslacht hebben, voor zoover de ritus dit toelaat, de gebruikelijke zeven omgangen plaats. Vandaar, dat dit gebouw door ons genoemd wordt „het Rodeamentos-Huis”, hetgeen wil zeggen „het huis der omgangen”. Na afloop der begrafenissen wordt hier het namiddaggebed gelezen.

Gezien de constructie mag men aannemen, dat dit huis reeds vóór den aankoop gebouwd was. De inrichting is ook hier zeer eenvoudig. De marmeren platen aan de muren bevatten de namen van eenige administrateuren dezer begraafplaats en daaronder de bekende spreuk van koning Salomo: „Caridade escapa da Morte” = de weldadigheid doet het eeuwig leven deelachtig worden.

In het begin werden de lijken per schuit vervoerd en kwamen zij aan den steiger, waar tegenwoordig de booten aanleggen. Deze is thans niet meer in gebruik en toen later het vervoer per as geschiedde, is er een nieuwe toegang gemaakt aan de kant van den weg.

Zooals bij de Sephardim overal gebruikelijk is, zijn de zarken liggende en geplaatst op een behegde fundeering, waarop eenige meter metselwerk, zoodat het geheel afgesloten is. Onder deze zerken zijn er vele van groote kunstwaarde, en ofschoon men de vervaardigers niet kent, weet men toch, dat zij afkomstig zijn uit den tijd van Quellinus, Verhulst, van de Xavery’s en van de Luchterens. Het zijn meesterwerken voorzien van zinrijk beeldhouwwerk en van geslachtswapenen.

Tot het jaar 1880 waren deze zerken aan het nageslacht onbekend en waren zij alle onder de grond bedolven. Wel wisten sommige leden het bestaan er van, doch dat daaronder zoo vele schoone waren, vermoedde men niet. Het was wijlen D. H. de Castro, die de meest belangrijkste voor zijne rekening heeft laten restaureeren en al de steenen weder heeft blootgelegd. Daardoor is de geschiedenis van vele beroemde mannen bekend geworden en het resultaat van zijn arbeid heeft hij neder geschreven in zijn werk „Keur van Grafsteenen”. Dit werk zou in drie bundels verschijnen, doch tengevolge van zijn overlijden is slechts een bundel gereed gekomen. Jarenlang heeft hij hier met nauwgezetheid gearbeid en zich daarvoor veel geldelijke opofferingen getroost. Zijn werk wordt nog steeds hoog gewaardeerd en na zijn dood hebben vele vrienden en gemeenteleden als dankbare hulde een monument op zijn graf geplaatst.

De opschriften op de zerken zijn in verschillende talen. Men vindt ze in het Hebreeuwsch, Latijn, Spaansch, Portugeesch en in ’t Hollandsch. Het zal misschien vreemd voorkomen, dat nog heden ten bij vele familiën de Portugese inscriptie is gehandhaafd.

Wanneer zij dit doen, dan geschiedt dit niet omdat het de taal is van het land, dat hunne voorouders heeft verbannen, maar omdat zij bij het tegenwoordlg en bij het nageslacht de herinnering aan den bloeitijd der Joden levendig wenschen te houden; aan den tijd waarin onze voorouders een hooge positie In een vreemd land hebben weten te veroveren en waar zij, ais Joden optredende, beschaving over de geheele wereld hebben gebracht; aan een tijd waar door hen vele wetenschappelijke werken zijn gewrocht, werken die heden nog als bron van groote beteekenis worden geacht.

Dit doende, hopen wij dat ieder onzer deze historie tot voorbeeld zal nemen en dat ieder Jood zal trachten het zijne bij te dragen tot verheffing van onzen stam, tot het weder doen opleven van den vroegeren bloei, opdat steeds met hoogen eerbied en groote achting zal worden gesproken „over de zonen van het oude volk Israël”.’

EENIGE TE OUDERKERK BEGRAVEN PERSOONLIJKHEDEN UIT OUDE TIJDEN.

aboabchagamIsaao Aboab (da Fonseca) Haham overleden 5453 (1693) geboren te Castro d’Ayre, Portugal, kwam als zevenjarige knaap met zijn ouders naar Holland, werd, 14 jaar oud, voorloopig als Hazan aangesteld en op 21-jarigen leeftijd als Haham bij de gemeente Beth Jisrael; in 1639 bij de vereeniging der gemeenten bleef hij in functie en wel tot zijn dood op 88-jarigen leeftijd. In 1656 was hij lid van het Bet-Din, dat over Spinoza recht moest spreken. Het initiatief tot den bouw der Synagoge in 1670 is aan hem te danken. Hij was een vurig aanhanger van Sabbatai Zwi. In 1642 vertrok hij met een aantal Portugeesche Joden uit Amsterdam naar Brazilië, waar hij als Chagam fundeerde. In 1654, toen de Portugeesche bevolking de Hollandsche overweldigde, keerde hij weer naar Amsterdam terug.

De Azevedo (David Salom) overleden 5459 (1699), Resident van den Dey van Algiers.

Belmonte (Jacob Israël) in 5390 geboren te Madeira, behoort tot de eerste leden der Portugeesche Gemeente. In 1597 fungeerde hij met Jacob Tirado, die later naar Jeruzalem vertrok, en Samuel Palache als bestuurder der eerste Portugeesche Gemeente Beth Jacob. Hij is ook bekend als dichter.

Belmonte (Mozes zoon v.Jb.) 5407, bekend als graveerkunstenaar.

Don Manuel (alias Isaac Nunes), Resident van de koning Karel II van Spanje, oprichter van een academie ter beoefening der Spaansche Poëzie.

Bueno (Dr. Joseph) overleden 5401 (1641) gepromoveerd in Bordeaux; hij werd in in 1625 bij het ziekbed van Prins Maurits geroepen,

Bueno (Dr. Ephraim zoon van Joseph) overleden 5426 (1665), beroemd geneesheer; zijn portret is geschilderd door Rembrandt; hij stichtte met Abraham Pereira de school „Thora Or”, waarvan Chagam Aboab de leider werd. Op zijn grafsteen is het volgde opschrift in het Latijn gebeiteld: „Met eere grijs geworden en zat van dagen, werd ik naar hoogere gewesten opgeroepen, kinderen waarom dan geweend.”

Morenu (Dr. Jacob) overleden 5427 (1667).

Morenu Bueno (Dr. Joseph) overleden 5429 (1669), op 20-jarlgen leeftijd en was toen reeds een bekwaam geneesheer.

Morteira (Saul Levi) overleden 5420 (1660), was gedurende 45 jaren Haham, medestichter van „Chonen Dallim”, en van de eerste Jeschiba „Rechit Chogma”.

Montalto (Dr. Elia) gestorven 5376 (1616), lijfarts van Maria de Medicis, overleed in Tours, waaruit zijn lijk door drie mannen onder wie Saul Levi Morteira naar Ouderkerk werd gebracht.

Machado (Mozes), provisor-generaal (approviador) bij het Statenleger van Willem III.

Dr. Isaac Orobio de Castro) gestorven 5448 (1687), als Marano Don Balthasar Orobio, studeerde en vestigde zich in Sevilla, waar hij lijfarts werd onder anderen van den hertog van Medina-Celi. Aangeklaagd als geheim-Jood, werd hij drie jaar in een kerker opgesloten en gefolterd, zonder dat men hem een bekentenis kon ontlokken. Daarna werd hij ontslagen en uit Spanje verbannen. Hij vestigde zich in Toulouse, waar hij tot professor werd benoemd. Lodewijk XIII gaf hem den titel van „Raad”. Omstreeks 1664 vertrok hij naar Amsterdam, waar hij openlijk tot het Jodendom terugkeerde en een overtuigd strijder voor het geloof der vaderen werd.

Palache (Don Samuel) gestorven 5376 (1616) kwam in 1590 in Amsterdam, is met Jacob Tirado de stichter der Gemeente Bet Jahacob; Het eerste minjan werd bij hem aan huis gehouden. Hij werd in 1609 door den koning van Marokko tot agent in Amsterdam benoemd en stond in hoog aanzien bij Prins Maurits. Hij overleed in den Haag en werd te Ouderkerk begraven. Zijn lijkstoet werd gevolgd door Prins Maurits en leden der Staten-Generaal.

Pardo (Haham Dd.) 5417 (1657) was de eerste Haham van Bet-Israel, de gemeente, die zich in 1618 had afgescheiden; door zijn ijverig werken vereenigden alle drie gemeenten zich weer in 1639. Hij was de zoon van Haham Joseph. De voorschotbank Chonen Dajlim is mede door hem gesticht.

Pardo (Haham Joseph) overleden 5308 (1619) geboren In Salonika, de 1e Haham van Bet-Jahacob; hij is de stichter van de nog heden bestaande Santa Companhia de Dotar tot verstrekking van een huwelijksgift aan daartoe door het lot aangewezen meisjes. Zijn kleinzoon was Hazan te Londen en is te Ouderkerk begraven 5437 (1677).

Pereyra: Francisco Nunes (alias David Abendana) gestorven 5385 (1625), een van de eerste Portugese Joden te Amsterdam.

Rodrigues (Dona Mayor) gestorven 5385 (1624), alias Sara Abendana, een der eerste Portugese Joden in Amsterdam.

Rocha (David) gestorven 5469 (1708). David wijdt aan de nagedachtenis van Da Rocha de hoogste bewondering: „Op de aarde was hij de roem van het lied, in den Hemel is hij het lied van den roem”.

Senior (Joseph), een kind van David S., het eerste lijk, dat te Ouderkerk werd ter aarde besteld. Op den steen vindt men het volgende opschrift: Op deze plaats in stof gewenteld, kort na mijn geboorte, heb ik de wereld verlaten. Met mij is dit Bet-Haim ingewijd. In 5374 ben ik naar het Eden gegaan.

Sossa (Dr. Abm. Gomes de) gestorven 5424 (1667), was als Marraan lijfarts van den kardinaal-infant Ferdinand, zoon van Philips III, koning van Spanje, gouverneur van den Koning in de Nederlanden; zijn grafschrift is in het Latijn gesteld.

Teixeira (Don Manuel) alias Isaac Haim Senior Teixeira, gestorven 5465 (1705), geboren te Hamburg als zoon van Don Diego Teixeira Sampayo alias Abm. Senior Teixeira, die in 1643 uit Portugal vertrok en zich in Hamburg vestigde. Hij was resident van Christina, koningin van Zweden. Hij is de stamvader der families Senior, Teixeira, Teixeira de Mattos en Teixeira d’Andrade.

verder:
Abraham Jacob Mendes da Costa werd in Amsterdam geboren op 28 augustus 1870. Hij was van 1900 – 1904 voorzitter van de Nederlandse Zionisten Bond. Van 1901 – 1943 secretaris van de PIG. Hij was voorzitter van het college van Parnassim, mede oprichter Joods Historisch Museum e.d. In 1925 werd hij officier in de orde van Oranje Nassau. Hij deed tijdens de oorlog een aanvraag voor Barneveld, doch dit werd afgewezen. Hij overleed in Amsterdam op de Nieuwe Prinsengracht 23hs op 11 mei 1943 en begraven op Beth Haim op 14 mei 1943.

 

bron:
Mendes Da Costa, A J, De Portug. Israel. begraafplaats te Ouderkerk in Nieuw Israëlietisch Weekblad, 24 juli 1925, deel 1
Mendes Da Costa, A J, De Portug. Israel. begraafplaats te Ouderkerk in Nieuw Israëlietisch Weekblad, 31 juli 1925, deel 2
Beekes, Jaron, Op grond van Traditie in Nieuw Israëlietisch Weekblad 36, 13 juni 2014.

Illustraties:
illustraties bij de betreffende krantenartikelen

gepubliceerd
5 mei 2016

laatst bijgewerkt:

23 september 2019