Olga van Beek – Bock

door Erica van Beek

Als ik zelf niet op speurtocht was gegaan had ik nooit geweten wat er gebeurd was met mijn moeder, Olga van Beek-Bock (Wenen, 19 november 1907 – Auschwitz, 14 september 1942). Joodse, gevlucht uit Wenen. Er is in Amsterdam geen teken van leven of sterven te vinden. Ze was even anoniem gestorven als ze geleefd had, als ik niet geschreven had.

Ik ben zelf geboren in de Czaar Peterstraat op no. 8  en toen het getto kleiner werd verhuisden we naar de Vrolikstraat no. 285hs in Oost. Mijn eerste hernieuwde kennismaking met de straat, na de oorlog, was pas in 1998, toen ik eindelijk weer in Amsterdam woonde.

Gevangenis Amstelveenseweg.
Door de warme stille stad klikklakten de hakjes van een knappe jonge vrouw. Duidelijk hoorbaar. Verkeer was er amper. Iedereen had zich gehaast om op tijd thuis te zijn. Bijna spertijd. Ze was niet ouder dan een jaar of 33. Haar naam was Olga.

Haar jas golfde om haar heen en de wilde krullenbos zwaaide met elke stap mee. Haar ogen keken waakzaam, maar niet angstig. Er moest melk en zo zijn voor de baby van haar jongere zusje. Die had haar zusje vergeten te halen. Of durfde ze de deur niet uit? Nou, zij, Olga had voor hetere vuren gestaan….Die melk moést er nou eenmaal zijn.
Tot er twee politieagenten om de hoek van de straat kwamen aanlopen. Eerst op hun dooie akkertje. Hun aanwezigheid alleen al maakte dat mensen harder liepen.

Ze liepen de jonge vrouw tegemoet…en zagen dat ze een Jodin was.. Onmiskenbaar. De neus, de lippen, de donkere ogen en haren… Ze hielden haar staande en zagen toen ook dat zij haar Jodenster opgespeld op haar jas droeg. Een zware overtreding, die ster behoorde opgenááid te zijn. Het was meer dan genoeg reden om haar aan te blaffen.. Waarom draag je die ster opgespeld in plaats van genaaid…weet je niet dat het bijna spertijd is. Meekomen!

In een pijnlijke greep gehouden werd ze door de straten afgevoerd. De mannen liepen met snelle, grote passen en zij sukkelde op een drafje tussen hen in … Die mooie jonge trotse vrouw. Na een ‘hardhandig’ verhoor werd haar alles, inclusief haar jas, afgenomen en werd ze opgesloten in een koude donkere cel in de dichtstbijzijnde gevangenis. Gevangenis Amstelveenseweg. Hoe ze die meer dan twee maanden dat ze daar zat is doorgekomen? Is ze verkracht, mishandeld, heeft ze kou en honger geleden? Zat ze in het duister of juist dag en nacht met de lichten aan?

Op een heel vroege ochtend zwaaide de deur van de cel open. ‘Mitkommen’. Doodsbang voor weer een ‘verhoor’.
Maar toen gingen er meer deuren open en blaften de bewakers alle gevangen in een rij naar buiten, in de richting van een wachtende tram. Die tram werd speciaal voor het vervoer van Joden gebruikt.
Olga werd met alle andere gevangenen in die ene tram gepropt. Met geweld. Politiemannen met honden kwamen binnen en zorgden ervoor dat het ook gebeurde. Ongewassen lijven van mannen en vrouwen, dicht opeen en tegen haar aan geperst.
De tram reed door de stad naar het Centraal Station, waar een trein met goederenwagons gereed stond, en met stokken en blaffende mannen  en honden werd Olga met de gevangenen daarheen gedirigeerd….. in die wagons. Waarheen wist niemand nog. Toen de trein ging rijden zakte ze ineen, de handen voor de oren, om haar heen klonken van verschillende kanten gebeden. Nederlandse en Joodse gebeden, maar ook vervloekingen, gehuil en geschreeuw van angst, woede en onbegrip.
In januari 2007 kreeg bovenstaand verhaal een vervolg toen ik na een dagje met Jessica een ommetje ging maken…..

Ik had dus een afspraakje met mijn dochter en ging volgeladen naar haar toe.
Op de brug bij mij op de hoek was blijkbaar een ongeluk gebeurd of een aanrijding geweest en er was een auto in de gracht gereden. Een groot deel van de antieke brugleuning was verdwenen en simpel met rood-wit politielint afgezet. Een daar staande trampaal die aangeeft een ‘calamiteitenhalte’ te zijn, lag helemaal plat. Het bijbehorende bord stond tegen een muurtje. De omgeving lag vol met autoruitglasplinters….

Het was met een loodzwaar boodschappenwagentje dat ik met het openbaar vervoer meesleepte. Gelukkig zijn er aardige mannen, die zo’n sjouwend oud vrouwtje graag willen helpen. Het enige punt  waar ik zelf moest sjouwen, was de laatste bus in en uit. Waar een schat van een chauffeur zei dat ik maar de tijd moest nemen, hij zou wel wachten. Maar hij bleef wel lekker op zijn chauffeursstoel zitten hoor.
Het was nog een stukje lopen,  maar toen ik bij Jessica aanbelde kwam ze naar beneden om mijn wagentje naar één hoog te sjouwen. Er zaten onder andere heel wat tijdschriften in. Maar ook broodjes en doosjes met vlees, een grote zak snoepgoed, een fles lekkere olijfolie. Dat laatste is verse olijfolie, zo uit het grote vat in een fles gegoten. En die gaat naar een Thaise vriendin van haar, die een take-away eetzaakje in de Jordaan heeft.
Jessica en ik zijn later die avond en na het eten en zoals gewoonlijk véél praten een flink eind gaat lopen. In het donker langs versierde straten van het oude Amsterdam-Zuid lopen geeft een goed gevoel. Langs de Amstelveenseweg liepen we. Tot ik aan de overkant een groot gebouw met tralies zag.
En daar opééns geconfronteerd werd met 1942, toen mijn moeder was opgepakt vanwege de opgespelde ster. Zij heeft dáár in de gevangenis aan de Amstelveenseweg een aantal maanden gezeten. Jessica dacht dat het niet het bewuste gebouw zou zijn, dus gingen we het van dichtbij bekijken. En we zagen dat het echt nog steeds een gevangenis was.
Al die jaren heb ik die plaats niet durven opzoeken. Net zo min als de Czaar Peterstraat,  niet ver van waar ik nu woon,  waar ik geboren ben. En nu stond ik opeens voor de poort van die immens grote gevangenis… waar ik de ruitjes van de cellen ging afzoeken… Stom en natuurlijk vergeefs.

Bovendien zijn die ruitjes ondoorzichtig. Maar zoals vaker, wordt mijn geest opeens in een andere tijd en op een ander plek geplaatst en even was ik helemaal wanhopig en liepen de tranen over mijn wangen…….en heel even had ik mezelf niet in de hand en zag alles voor me gebeuren en voelde de doodsangst en de wanhoop van wat er toén gebeurd was. Gelukkig had ik mezelf  wel weer vrij snel onder controle en  konden we verder lopen. In een cafetaria aten we een patatje mèt en daarna wandelden we terug…

De volgende klap kwam toen we de gevangenis weer passeerden en ik ontdekte dat we langs het oude Haarlemmermeerstation liepen. Dáár heb ik vaak, na lange wandelingen met mijn toen ook  nog onwetende vader ‘koffie mèt’ gebruikt in het naast het chauffeurscafé gelegen cafeetje. Ik was al uit het kindertehuis, dus in jaren (bijna) volwassen. Maar nòch mijn vader, nòch ikzelf wisten toen dat mijn moeder daar  in de oorlogsjaren zo dichtbij vastgezeten had voor ze op doortocht via Westerbork naar Auschwitz vervoerd en vermoord was. Dank zij die Amsterdamse politiemannen….(zie boek ‘Twee vrouwen en een jas‘). Ik had zelf pas in 1993 ontdekt dat ze in die gevangenis opgesloten was geweest, toen mijn vader al vele jaren dood was. Jessica heeft me wat later in de buurt op de tram gezet en ik ben zonder kleerscheuren thuisgekomen. Zij had het er ook allemaal moeilijk mee en voelt zich wel heel sterk met haar moeder verbonden in dat verleden. Weer schokkend, ik weet het. Maar dit leventje van mij is nooit meer helemaal schokvrij te krijgen, en dat weten jullie ook, dacht ik.

Kamp Westerbork
Achter in het Drentse land, bij Hooghalen, stopte de trein en moest ze met de gevangenen op dezelfde manier weer uitstappen en in rotten van drie gaan lopen naar het 10 km verder gelegen kamp Westerbork. Dat kamp was in 1939 door en voor joodse vluchtelingen gebouwd. Het was de enige mogelijkheid voor joodse vluchtelingen om binnen Nederland legaal onderdak te krijgen. Ze moesten hun eigen kamp bouwen. Pas veel later werd het spoor inderdaad doorgetrokken tot in het kamp Westerbork zelf. En nu werden daar dus wéér joodse vluchtelingen ‘opgevangen’. In barakken. En het wonderlijke was, ze wisten er nog iets van te maken ook. Dat heeft de geschiedenis al vastgelegd. Maar die gevangenen moesten soms urenlang in de kou, de regen of de hitte op appèl staan. Daar liggen nu de steentjes met de sterren of de vlammen, voor elke weggevoerde Jood of Zigeuner een steentje, met daarop een davidsster of een gestileerde vlam.

Olga en alle andere aangekomen gevangenen werden na hun uitputtende tocht opgesloten in speciale, grotere barakken. Misschien waren er latrines gebouwd om die speciale barakken, misschien was er water en droog brood, ik weet het niet. Contact met de gevangenen was streng verboden. Hoé angstig, hoé uitgeput Olga en en de anderen waren, daar kunnen  we ons alleen een voorstelling van maken. Olga was toen  beslist niet meer die vlotte mooie jonge vrouw met de wuivende haren. Hadden ze haar krullen afgeknipt en droeg ze nu een doekje om haar hoofd om de schaamte te bedekken, zoals zoveel vrouwen? Gemaakt van wat voor soort lapje?

Hoe geestelijk en lichamelijk uitgeput moet ze geweest zijn, hoe uitgeblust van alle het vreselijke dat ze tot nu moest meemaken. Drie dagen hebben zij en deze gevangenen daar opgesloten gezeten. Wat ging er in haar hoofd om? Was ze vrij om te praten, of zaten er dag en nacht gewapende bewakers bij met agressieve herdershonden? In elk geval stonden op de hoeken van het kamp torens met daarin gewapende bewakers die schoten op alles wat verdacht leek. Dus zéker op wat mogelijk. uit de gevangenenbarakken buitenkwam.

Naar Auschwitz
Na drie dagen kwam er een lange trein van veewagons bij het kamp aan. Eén van de eerste transporten.  En Olga werd met de gevangenen  uit de barakken gejaagd, de wagons in. Zij had, anders dan andere Joodse mensen in dat kamp, geen bagage bij zich. Geen water of etenswaar ook. Ze waren immers rechtstreeks vanuit de gevangenis in Amsterdam daarheen gebracht. Een paar simpele emmers voor de behoeften stonden er waarschijnlijk in die veewagens,  misschien wat stro op de vloer?

Toen Olga en de andere gevangenen de beestenwagons waren ingejaagd werd die verder volgestouwd met andere joodse  mensen uit het kamp. Niemand wist tevoren wie er aan de beurt zou zijn. Als je naam of nummer werd afgeroepen moest je zorgen erbij te zijn. Drie dagen? Korter of langer? Iedereen in die  eindeloze rij donkere veewagens, mannen en vrouwen en ouden en kinderen, dicht opeengepakt, geen ruimte om naast elkaar te zitten of te  liggen. Was Olga op dat moment nog de dappere jonge vrouw van vroeger? Dat kan haast niet…
Angst en uitputting,  Geen besef van bestaan meer. Er was geen eten en geen drinken en de stank van angst, van urine en diarree van de  totaal uitgeputte mensen moet ondraaglijk geweest zijn. Beesten in een beestenwagen, maar misschien nog een greintje  menselijk besef?
Olga moet al volkomen òp geweest zijn op dat moment, net als zoveel anderen. Ergens stond de trein stil, hoofden werden misschien opgetild, en nòg een keer minderde die trein vaart om na uren weer verder te gaan. De hitte van de dag, de kou van de nacht, het kletteren van de regen, de trein reed verder eindeloze uren en dagen en nachten.Tijd bestond toen niet meer voor Olga, voor al die menselijke wrakken.

Kamp Auschwitz
Toen de trein wéér stilstond klonken de blaffende honden en schreeuwende mannenstemmen en gingen de deuren met klappen open.
Olga en de totaal uitgeputte mensen moesten eruit springen of werden eruit geslagen en op de veel lager gelegen perrons gegooid. Waar ze zelf moest opstaan, begrip om anderen te helpen kan er niet meer geweest zijn. Ze werden  in rijen van vijf geslagen. En zo, in eindeloze rijen, ging mijn moeder Olga met  al die uitgeputte en letterlijk dóódsbange mensen op weg naar de toen nog niet zó lang functionerende gaskamers. En daar moesten zij en alle anderen zich ontkleden in de barakken en alles afdoen en afleggen wat ze droegen. De kleren en het schoeisel en andere dingen werden eerst weggenomen en via het kampplein moest ze met al die naakte mensen naar de zogenaamde doucheruimten.

En daar stond mijn moeder, opeengepakt, met honderden anderen tegen elkaar aan geperst,  te wachten. Zogenaamd, heette het  nog, om te douchen. En toen gingen de vergassingsinstallaties werken, snel en schoon. Het gegil en geschreeuw duurde maar kort…..
Mijn lieve mooie jonge moeder, veel jonger dan mijn eigen dochter nu is, werd daarna met honderden andere naakte lijken op een hoop gegooid. En door andere gevangenen in karren geladen en naar de verbrandingsovens gebracht. Van de 60.330 gedeporteerden vanuit Westerbork naar alleen al kamp Auschwitz kwamen er na de oorlog 4000 terug. Daar behoorde mijn moeder niet toe.

Zij behoorde tot de eerste transporten vanuit Westerbork. Dit gaat dus over mijn eigen  jonge knappe moeder van toen 34 jaar. Die  hoogstwaarschijnlijk alleen even melk ging halen  voor de baby van haar nòg jongere  zusje, bij wie ze haar eigen dochtertje even achterliet. Ze hebben elkaar nooit meer  teruggezien. Dat zusje wist niet hoe snel ze van dat dochtertje moest afkomen. Het bracht haar in groter gevaar dan ze als Joodse, alleen met haar eigen baby, al was. En dat dochtertje van toen, van Olga, is nu 70 jaar en haar moeder zou, als ze geleefd had 96 jaar en misschien dement en lastig geweest zijn.
Maar toch, áls ze nog geleefd had zou haar dochter waarschijnlijk een normaal leven gehad hebben. En had ze geweten hoe en wat een moeder was, en hoe je zelf een goede moeder moest worden, en hoe je op latere leeftijd een keuze voor een partner kon maken en daarvan  tot op hoge leeftijd kon houden. Dit geldt dus niet alleen voor mij. Maar voor  bijna alle kinderen die hun moeder (of hun vader)  plotseling en voortijdig moesten verliezen door oorlog en geweld.

In 1994 beëindigde ik tijdelijk de zoektocht naar wat er met mijn moeder gebeurd was. En werd mijn boek Twee Vrouwen en een Jas gepubliceerd, één van de eerste egodocumenten op dit gebied.
Ik had maar flitsen van herinnering en wat verhalen van mijn vader overgehouden. Ik was zeven jaar toen ze verdween en pas in 2006 had ik het gevoel dat ik alles wat er over haar te vinden had, ook gevonden had. Dat werd mijn verhaal OLGA dus. Ik ben ervoor naar Wenen gegaan en daar vond ik ook nog gegevens over haar. En naar Israël, om haar bij te laten zetten in Yad Vashem. Mijn moeder, Olga van Beek-Bock is dus niet één van de miljoenen anonieme slachtoffers geworden van de Shoah, maar ze  had een dochter die niet kon rusten voor ze haar op één of andere manier teruggevonden had. Olga’s naam staat ook bijgeschreven op de lijsten van De Hollandse Schouwburg en op Joods Monument:
Dit was het verhaal over de bewoonster van Vrolikstraat 285hs. Blijkbaar was ik zelf een te getraumatiseerd kind, ik heb er geen herinneringen aan, maar haar zusje Hilda, die de oorlog overleefde, moet daar ook gewoond hebben.
Het boek van Erica van Beek is soms nog te koop bij de boekhandeltjes.nl en via bol.com.
 
Naschrift februari 2017
Het boek is zeer zelden nog te koop. De uitgever is failliet gedaan en na navraag bij de Stichting Lira blijkt Erica op grond van de auteurswet de rechthebbende. Deze website heeft van Erica de toestemming om het boek als pdf op te nemen. De copyrights op het werk berusten bij Erica van Beek en het werk is uitsluitend voor persoonlijk gebruik van lezers van deze website en mag niet verder verspreid worden, in welke vorm dan ook.
 
bron:
Beek van, Erica, een kleine queeste door Amsterdam op erica’s blogspot.com voor www.joodsamsterdam.nl met vriendelijke toestemming van Erica van Beek.
 
laatste aanpassing:
13 september 2020