Weesperstraat 14 – bakkerij Vuysje ná de oorlog

Weesperstraat 8-14, Bakkerij Vuysje. Kapperszaak. Collectie Stadsarchief Amsterdam: foto-afdrukken, uitsnede 1938. OSIM00003002175

Dat nabestaanden hun bezittingen niet terug kregen (van de Nederlandse staat) was eerder regel dan uitzondering. In het geval van Isaac Vuijsje was dit het ook geval.
Een winkelpand hield vaak een winkelbestemming, dus vaak zonder dat de nieuwe bewoners direct na de oorlog wisten wat er met de vorige bewoners werkelijk was gebeurd had men in zo’n pand een bestaan opgebouwd. Een van die verhalen verscheen in juni 2013 in “Ons Amsterdam”. Hier de ingekorte en bewerkte versie.
Het verhaal over Bakkerij Vuysje staat hier.

Annie Zwart was 6 jaar oud toen haar ouders hun groentewinkel in 1944 van Oostenburg verplaatsten naar Weesperstraat 14. “Door omstandigheden” was daar meer ruimte.

“De oorlog was afgelopen, maar de winkels waren nog leeg. Mijn ouders hadden een groentewinkel op Weesperstraat 14. Vroeger zat daar bakkerij Vuysje. Het huis was helemaal leeggehaald, er stond niets meer in.
Er was nog een grote schaarste. Wanneer er wat groente of aardappelen binnenkwamen mochten maar drie klanten tegelijk de winkel in. Buiten stond er dan een lange rij wachtenden. Mijn vader kon zo in de gaten houden of er niets gepikt werd.
De mensen waren erg mager na de Hongerwinter. Mijn moeder schilde elke dag een zinken emmer vol aardappelen en daar stampte ze rode of witte kool doorheen. Achter de winkel werd dit op een potkachel gekookt en dan mochten Ome Kok, onze oude winkelbediende en een paar andere oudjes mee-eten.
De weinige Joodse bewoners die de oorlog hadden overleefd kwamen langzaamaan terug in de straat. Hun winkels en huizen waren inmiddels verhuurd aan niet-Joden. Heel soms waren er nog bezittingen in de huizen aanwezig (vloerkleden e.d.) en vaak werden deze niet teruggegeven. Toen de Joodse kinderen terugkwamen uit de onderduik was er geen Joodse school. Alle kinderen uit de buurt gingen naar de Frederiksschool op het Weesperplein. Die school was veel te klein. Ik zat met 54 kinderen in de eerste klas.
Er werd nauwelijks over de oorlog gesproken. Soms zei mijn vriendinnetje Clara tijdens het spelen wel eens dat ze haar moeder mistte. Die was vermoord in het concentratiekamp. Dan zei je: “zielig he?”, en dan ging je verder met spelen.”

laatst bijgewerkt:
16 september 2019