De Passeerdersgracht is een korte Amsterdamse gracht, die de Prinsengracht verbindt met de Lijnbaansgracht. De gracht is de meest zuidelijke in de Jordaan en grenst aan de grachtengordel. De gracht wordt door twee bruggen overspannen; brug 96 in de kade van de Prinsengracht aan het noordeinde, en brug 98 in de kade van de Lijnbaansgracht aan het zuideinde. De gracht ontstond toen vanaf 1612 vanuit de Brouwersgracht de grachtengordel in zuidelijke richting werd gegraven.
Passeerdersgracht 30-32 – Gemeentelijke Arbeidsbeurs
In 1920 was de Gemeentelijke Arbeidsbeurs hier gevestigd, toen in een nieuw gebouw.
Passeerdersgracht 30-32 – Deutsche Dienststelle des Arbeitsambtes
Deze Duitse organisatie was tijdens de oorlog, in ieder geval in 1941, op deze gracht gevestigd. In 1942 werd de organisatie als Gewestelijk Arbeidsbureau, Deutsche Dienststelle in advertenties genoemd.
Passeerdersgracht 30 – Commissie voor Oorlogspleegkinderen
De Commissie voor Oorlogspleegkinderen (OPK) was vanaf 1948 hier gevestigd. Deze rijkscommissie werd in 1945 opgericht. Rond de 3500 Joodse kinderen hadden tijdens de oorlog gescheiden van hun ouders ondergedoken gezeten; van een groot deel waren de ouders in de kampen vermoord. De OPK moest beslissen of de kinderen bij hun onderduikouders bleven of naar Joodse familieleden gingen. Een sleutelrol bij de organisatie werd gespeeld door Gezina van der Molen, juriste, die actief betrokken was bij het redden van kinderen uit de Hollandsche Schouwburg tijdens de bezetting. Zij maakte een wetsvoorstel dat bepaalde dat de ouders die hun kinderen hadden laten onderduiken daardoor automatisch uit de ouderlijke macht waren gezet. Bij de kantonrechter moesten zij bewijzen nog geschikt te zijn als ouder. Dit voorstel werd gematigd en was er sprake van “schorsing” van de ouderlijke macht. Om weeskinderen toe te wijzen aan Joodse familieleden moest worden bewezen dat zij voor de oorlog daadwerkelijk Joods werden opgevoed.
Bekering van Joden was een officieel doel van de gereformeerde en hervormde kerk. Gezina van der Molen stelde zich mede daarom op het standpunt dat de kinderen bij hun pleegouders moesten blijven. Op 1 juni 1945 verklaarde zij in het Dagblad Trouw: ‘Onze Joodse kinderen zijn Nederlandse kinderen. Wie de kwestie der oorlogspleegkinderen beschouwt als een zuiver Joodse aangelegenheid, stelt zich op hetzelfde racistische standpunt, waarop onze onderdrukkers stonden’.
De Joodse gemeenschap wilde deze kinderen door een opvoeding in eigen kring behouden voor het Joodse geloof. Om een oplossing te vinden die in het belang van de kinderen was, riep de Nederlandse overheid in mei 1945 de OPK in het leven.
De OPK kreeg de voorlopige voogdij over de oorlogspleegkinderen en werd verantwoordelijk voor hun plaatsing. De commissie bestond uit 24 en later uit 33 personen, van wie er vijftien een Joodse achtergrond hadden. Voorzitter was Gezina van der Molen, directeur was Sándor Baracs, adjunct-directeur Jan Meulenbelt. De OPK kreeg veel kritiek, ze zou zich te veel inzetten voor de belangen van de pleegouders. Uit onvrede richtte een aantal Joodse organisaties in augustus 1945 een eigen voogdijvereniging op: Le-Ezrath Ha Jeled (‘Het kind ter hulpe’). Het doel van Le-Ezrath Ha Jeled was de Joodse oorlogspleegkinderen te verzorgen in een Joodse omgeving.
Door de verschillende uitgangspunten ontstonden zowel binnen de OPK als tussen de beide voogdij-instellingen grote spanningen. In juli 1946 stapten elf van de vijftien Joodse leden uit onvrede uit de OPK. De breuk werd gelijmd, maar in maart 1949 volgde een definitieve breuk en in augustus 1949 werd de OPK ontbonden. De Stichting Hulp aan Oorlogspleegkinderen voerde vervolgens de voogdij over 170 oorlogspleegkinderen. Le-Ezrath Ha Jeled ging in 1950 met een aantal andere Joodse voogdij-instellingen samenwerken onder de naam Gefusioneerde Joodse Instellingen voor Kinderbescherming (“de Fusie”).
bron:
Commissie Oorlogspleegkinderen, wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Commissie_Oorlogspleegkinderen (geraadpleegd 21 oktober 2024).
Dienststelle, “Deutsche Zeitung in den Niederlanden”. Amsterdam, 01-05-1941, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 28-11-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011119772:mpeg21:p003.
Dienststelle, “Deutsche Zeitung in den Niederlanden”. Amsterdam, 05-06-1941, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 28-11-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011119806:mpeg21:p004.
Gewestelijk Arbeidsbureau, “Deutsche Zeitung in den Niederlanden”. Amsterdam, 04-12-1942, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 28-11-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011089149:mpeg21:p006.
Arbeidsbeurs, Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond. 30 januari 1920. Geraadpleegd op Delpher op 28-11-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMIISG06:001457005:00001.
illustratie:
Stadsarchief Amsterdam, beeldbank. H. G. ten Cate, Passeerdersgracht 9-19, Links de Walengang met daarin de nummers 15 en 17. De panden rechts daarvan zijn in 1850 gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw van “Toevlugt voor Behoeftigen”. Op de voorgrond een waterlegger die later door een waterboot bevoorraad zal worden. Techniek: pen in bruin, penseel in kleur. Collectie Stadsarchief Amsterdam: tekeningen en prenten, 1850. 010097016123.
gepubliceerd:
1 december 2024
laatst bijgewerkt:
1 december 2024