Op 13 december 1940 – twee weken nadat Joodse raadsleden door de bezetter uit hun ambt zijn ontheven – vergadert het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders. Men besluit om de speciale toegangskaart tot de Stadsschouwburg in te trekken, omdat deze Joodse raadsleden – zo staat in het verslag – ‘hem nu toch niet meer nodig hebben’.
Antisemitisme is niet door de Duitse bezetter naar Nederland gebracht en ook niet verdwenen na de bevrijding. Haat tegen Joden is er – ook in deze stad – altijd geweest en is er ook nu nog. De Amsterdamse Joden waren zich daar al voor de oorlog van bewust. Maar door het schrijnende gebrek aan solidariteit van hun eigen overheid verloren ze alle bescherming.
Kil, formeel, bereid mee te werken
Bestuurders en ambtenaren waren niet alleen kil en formalistisch, maar zelfs bereid om mee te werken met de bezetter. Nog voor dat burgemeester De Vlugt werd vervangen door regeringscommissaris Voute en NSB-wethouders toetraden tot het college, werd de bezetter al geholpen bij het leggen van het administratieve fundament onder de Jodenvervolging: door het uitvoeren van een registratieplicht voor Joodse Amsterdammers. Dat was een onmisbare stap in het isoleren, vernederen, deporteren, ontmenselijken en vermoorden van zestigduizend Amsterdamse Joden.
Chaja en Ab
Hoezeer moet Chaja Borzykovski zich in de steek gelaten hebben gevoeld? Zij was twintig jaar en smoorverliefd op haar vriendje Ab toen onze stad werd bezet. Ik stel me voor hoe haar Poolse moeder haar had verteld dat ze het antisemitisme in Polen was ontvlucht om haar dochter hier ter wereld te brengen.
In de stad die door Joden en niet-Joden Mokum werd genoemd. Ik stel me voor dat ze Chaja de synagogen liet zien. Van de oude Esnoga aan het Jonas Daniel Meijerplein tot de gloednieuwe sjoel in de Obrechtstraat.
Misschien bezochten ze Sarphati’s Paleis voor Volksvlijt. En gingen ze naar voorstellingen, hier in de Hollandsche Schouwburg.
De diamantbewerkers, voorlopers in een moderne beweging van solidariteit en verheffing, maakten grote indruk op Chaja. Daar sloot ze zich bij aan. Voor een betere wereld. En ook een beetje voor de jongens in de jeugdvereniging, zoals haar grote liefde Ab.
Wat moet Chaja zich in de steek gelaten hebben gevoeld.
Toen ze niet meer naar de bioscoop mocht. Toen ze haar radio moest inleveren en haar fiets. Toen ze werd ontslagen omdat ze Joods was. In de steek gelaten, toen ze het park niet meer in mocht. Toen ze een gele ster moest dragen. Wat moet ze zich verraden hebben gevoeld toen Amsterdamse agenten, in de nacht van 25 op 26 mei 1943, meehielpen om zo’n drieduizend Joden op te pakken.
Tram naar Muiderpoortstation
Met een gemeentetram werd Chaja met haar familie in die nacht naar het Muiderpoortstation gebracht. Wat moet ze zich verraden en wanhopig hebben gevoeld toen ze na drie dagen in de trein te hebben gezeten, in Sobibor, gescheiden van haar Ab, de gaskamer in werd gedreven.
Van de werkelijke omvang van de betrokkenheid van haar stad bij de vervolging van haar en haar volk, heeft Chaja waarschijnlijk nooit geweten. Van hoe de gemeente de registratie van Joodse inwoners soepel liet verlopen. Van de kaarten die aangaven waar Joden wonen. Van het bestraffen van de Februaristakers. Van de duizenden Joodse mannen die werden ondergebracht in werkkampen, waar zij nooit meer aan deportatie konden ontkomen.
Niet verraden
Chaja Borzykovski is een van de 102.000 Nederlandse Joden die wij vandaag herdenken. Slechts enkelen wisten, als een wonder, de kampen te overleven. Sommigen hadden het geluk in de onderduik niet verraden te worden. Zij keerden terug naar Amsterdam. Hun stadgenoten telden hun doden. Maar de Amsterdamse Joden telden wie nog in leven waren.
Wie op het Centraal Station aankwam kon zich melden. En kreeg vaak te horen: ‘u wordt door niemand verwacht.’
Velen zochten vergeefs naar hun geliefden, hun ouders, hun kinderen. Sommigen vonden in de Joodse buurt hun woning terug, gesloopt en geplunderd. Anderen troffen vreemde gezinnen in hun woning aan. Keurig geregeld via de notaris. En zij die hun woning wel terugkregen en probeerden hun leven weer op te pakken, werden overvallen door de gemeente die achterstallige erfpachtbetalingen en boetes kwam innen.
‘Iedereen in het verzet’
De wederopbouw was meedogenloos. Amsterdam was niet in staat tot mededogen. Niet in staat te erkennen wat er was gebeurd. Nee. Iedereen had in het verzet gezeten, onderduikers in huis gehad. En de Joden moesten daar erkentelijk voor zijn.
We kunnen de persoonlijke keuzes die bestuurders en ambtenaren tijdens de oorlog maakten niet meer helemaal reconstrueren. Mensen die nu leven kunnen alleen maar hopen dat zij – onder het juk van een wrede bezetter – net zo moedig zouden zijn als de verzetshelden en diegenen die wel onderduikers herbergden, en die met te weinig waren.
Maar de onontkoombare conclusie is dat de gemeente moreel heeft gefaald.
Nooit klonk er vanuit het stadhuis een helder NEE! tegen de bezetter. Diensten waren bereidwillig om de ene na de andere anti-Joodse maatregel te helpen uitvoeren. Stap voor stap werd het gemeentelijk apparaat onderdeel van de machinerie van het kwaad. Amsterdamse Joden die ternauwernood aan dat kwaad waren ontkomen, werden door hun stadsbestuur niet gekoesterd, maar kregen een trap na.
De Amsterdamse overheid was, toen het erop aankwam, niet heldhaftig, niet vastberaden en niet barmhartig.
En heeft haar Joodse inwoners gruwelijk in de steek gelaten. Namens het stadsbestuur bied ik hiervoor excuses aan.
De geschiedenis kan niet ongedaan worden gemaakt. Maar het is onze dure plicht om de herinnering aan alle slachtoffers van de Sjoa levend te houden. Hier op deze schuldige plek. En in het Holocaust Museum. Bij het Namenmonument. Op de Dam en bij de duizenden Stolpersteine in onze stad. Ook als waarschuwing. En als aansporing om niet weg te kijken van hedendaags antisemitisme en alle andere vormen van racisme.
Vier eeuwen Joods leven
De stad zou Joods Amsterdam opnieuw in de steek laten als we meer dan vier eeuwen Joods leven zouden samenpersen tot vijf verschrikkelijke jaren van vervolging en moord.
Juist gezien ons lange en gezamenlijke verleden wil het stadsbestuur bijdragen aan de toekomst van Joods Amsterdam. En doet daarom een investering in de toekomst van dat leven.
Ziel van de stad
In de culturele, maatschappelijke, intellectuele en levensbeschouwelijke tradities die al eeuwenlang deel uitmaken van de ziel van onze stad. Laat elke Jood weten dat hier een toekomst is. Hier, aan de oevers van de Amstel en het IJ.
Zij, die de Wet van Mozes en de wijsheid van Salomo overleveren aan nieuwe generaties. De vrijzinnigen en orthodoxen, de Joodse agnosten, seculieren, twijfelaars en de vrijdenkers die ongebonden zijn, maar wel willen doorgeven wat de nazi’s juist wilden vernietigen.
Het falen van het stadsbestuur in het verleden kan niet ongedaan worden gemaakt. Maar het stadsbestuur wil tachtig jaar na de oorlog – nu er nog overlevenden onder ons zijn – een gebaar maken.
Een gebaar dat bestaat uit meer dan woorden alleen. Een gebaar dat zegt: zonder Joods leven is er geen Amsterdam.
bron:
toespraak burgemeester Halsema, 24 april 2025, met dank aan devrijdagavond.com
gepubliceerd:
28 april 2025
laatst bijgewerkt:
28 april 2025