Santpoort

De Joodse geschiedenis van Santpoort speelt zich vooral af rond twee locaties, het Provinciaal Ziekenhuis en Beth Dina.

Santpoort – Hotel Velserend
Tegenover de ruine van Brederode was in 1923 Hotel Velserend gevestigd. Dit hotel adverteerde in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland.

17 december 1946. Robert van Furth, geboren in dit ziekenhuis tijdens de onderduik van zijn ouders, en 4 jaar oud, onthult in de hal van het ziekenhuis een plaquette uit dank namens alle ondergedoken Joden. Het ziekenhuis staat sinds 1995 leeg

Brederodelaan 54 – Provinciaal Ziekenhuis
Het Provinciaal Ziekenhuis in Santpoort is gevestigd aan de Brederodelaan 54. Dit ziekenhuis was in eerste instantie gebouwd als inrichting voor psychiatrische patiënten nadat in 1841 de Krankzinnigenwet was aangenomen en dergelijke instellingen gebouwd werden. Dit ziekenhuis, dat eerst Provinciaal Ziekenhuis Santpoort “Meerenberg” genoemd werd, werd in 1849 gebouwd. Het ziekenhuis richtte zich volledig op de psychiatrie en was in Europa toonaangevend met behandelingen, therapie en opleidingen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1942 en begin 1943, doken hier ca. 200 Joden onder. Ze mankeerden niets en de artsen weigerden ze aan te wijzen voor de bezetter.
Op 4 januari 1943 werden de gebouwen van dit ziekenhuis gevorderd door de Duitsers. Bijna alle 1334 patiënten en 404 personeelsleden werden geëvacueerd. De patiënten konden hun schamele bezittingen meenemen en daarbij kregen ze allemaal een potplantje mee. Dat plantje konden ze bij vertrek voor hun Jodenster houden, zodat deze niet zichtbaar was. Een deel van het personeel, belast met de administratieve taken en de tuindienst, bleef achter met enkele Joodse onderduikers. Op 2 februari 1943 werd een cordon om het complex gelegd en na lang zoeken werden 15 Joodse onderduikers gevonden.

Na de oorlog
Na de oorlog werd de helft van het ziekenhuis door het Rode Kruis gebruikt om zieke Nederlanders – waaronder Joden – op te vangen die uit de kampen waren teruggekomen. De meeste patiënten hadden TBC of pleuritis. Zo was een van de lezers van deze site patiënt in deze instelling van januari 1946 tot december 1947.

Meerenberg nu
Meerenberg heeft van ca. 1993 tot 2013 leeggestaan en raakte behoorlijk in verval. De Raad van State heeft bepaald dat de restauratieplannen door konden gaan. Na een uitgebreide asbestsanering zullen er ca. 45 woningen in dit grootste rijksmonument van Nederland gebouwd worden.

Van de “bewoners” van Santpoort werden de volgende mensen vermoord:

Rosette Bierman (Amsterdam, 2 september 1853 – Bloemendaal, 13 oktober 1941), woonde in Amsterdam op de Sint Anthoniesbreestraat 40 en later op de Berkelstraat 3-3.
Judic Lootje-Engelsman  (Amsterdam, 17 maart 1866 – Auschwitz, 19 februari 1943). Judic werd in Westerbork geregistreerd op 4 februari 1943 en ging op 16 februari 1943 op transport.
Esther Boeken-Nabarro (Amsterdam, 5 september 1870 – Auschwitz, 26 maart 1944), woonde in Amsterdam op de Linneauskade 27-1. De kaart bij de Joodsche Raad van Esther geeft de Brederodelaan 54 in Santpoort aan als adres. Esther werd op 17 maart 1944 in Westerbork ingeschreven en kwam in Barak 3 terecht. Esther werd op 23 maart 1944 gedeporteerd naar Auschwitz.
Rebecca Roosnek-Witteboon (Amsterdam, 2 augustus 1878 – Auschwitz, 26 maart 1944), groeide op op het Jonas Daniël Meijerplein 25. De kaart bij de Joosche Raad van Rebekka geeft de Brederodelaan 54 in Santpoort aan als adres. Rebecca werd op 17 maart 1944 in Westerbork ingeschreven en kwam in Barak 5 terecht. Rebekka werd op 23 maart 1944 gedeporteerd naar Auschwitz.
Henri Maximiliaan Boas (Amsterdam, 25 januari 1879 – Sobibor, 23 april 1943), groeide op op de Prinsengracht 734. Op de kaart van de Joodsche Raad staat de Brinkgever Stichting in Deventer als woonadres. Henri kwam op 3 april 1943 in Westerbork terecht en werd gehuisvest in Barak 3. Hij werd op 20 april 1943 gedeporteerd naar Sobibor.
Anna Polk-Kijzer (Amsterdam, 8 oktober 1881 – Auschwitz, 17 september 1943), groeide op op de Rapenburgerstraat 102. Anna werd op 15 mei 1943 in Westerbork geregistreerd en kwam in Barak 83 terecht. Anna werd op 14 september 1943 naar Auschwitz gedeporteerd.
Celine Dekker-Rueff (Sankt-Ludwig, 11 juli 1882 – Sobibor, 16 april 1943), woonde in 1922 op de Blasiusstraat 16. Celine werd op 9 april 1943 in Westerbork geregistreerd en werd vier dagen later naar Sobibor gedeporteerd.
Herman Melkman (Amsterdam, 3 december 1885 – Bloemendaal, 12 februari 1943), woonde op het Weesperplein 1.
Hartog van Adelsberg (Groningen, 29 juni 1889 – Sobibor, 23 april 1943), woonde in 1930 op de Blasiusstraat 14. Hartog werd op 13 april 1943 in Westerbork geregistreerd en kwam in Barak 3 terecht. Hij werd op 20 april 1943 gedeporteerd.
Charlotte Grünebaum  (Amsterdam, 14 december 1889 – Sobibor, 16 april 1943), groeide op op de Binnen Amstel 150. Charlotte kwam op 9/10 april in Westerbork terecht, werd gehuisvest in Barak 84 en werd op 13 april gedeporteerd.
Willem Duim (Amsterdam, 29 juni 1890 – Sobibor, 23 april 1943), groeide onder andere op op de Utrechtsestraat 50. Willem Duim had op de kaart van de Joodsche Raad Brinkgever, Begijnstraat 1 in Deventer als adres. Hij werd in Westerbork geregistreerd op 15 april 1943 en kwam terecht in Barak 83. Hij werd 5 dagen later gedeporteerd.
Sientje Helsloot-Mof (Amsterdam, 11 november 1896 – Auschwitz, 23 maart 1943), woonde op de Keizersgracht 238hs. Het lijkt op de archiefkaart Stadsarchief Amsterdam dat Sientje na Santpoort ook nog terug geweest is in Amsterdam en toen op de Plantage Middenlaan 17hs in Rusthuis Halberstadt woonde. Op de kaart van de Joodsche Raad wordt Borgerstraat 79 in Amsterdam als adres genoemd en de Ten Katestraat 26a. Sientje werd op 26 januari 1943 in Westerbork geregistreerd en werd volgens de kaart Joodsche Raad op 23 maart 1943 gedeporteerd, wat niet correspondeert met de datum waarop ze vermoord werd.
Falk Bierman (Haarlem, 3 juli 1899 – Sobibor, 23 april 1943). Falk Bierman had volgens de kaart Joodsche Raad de psychiatrische instelling van het Provinciaal Ziekenhuis Santpoort als adres. Hij werd op 13 april 1943 in Westerbork ingeschreven en kwam terecht in Barak 3. Op 20 april 1943 werd Falk gedeporteerd.
David Herbert Lodewijk Prins (Amsterdam, 20 december 1904 – Sobibor, 23 april 1943), groeide op op de Stadhouderskade 129boven. David heeft Inrichting Brinkgever in Deventer als adres op de kaart van de Joodsche Raad. Hij werd op 15 april 1943 in Westerbork geregistreerd en vijf dagen later gedeporteerd.
Klara van Goor (Amsterdam, 31 mei 1905 – Sobibor, 23 april 1943). Volgens de kaart van de Joodsche Raad woonde Klara op de Tugelaweg 34hs. Ze werd op 9 april 1943 in Westerbork geregistreerd en gehuisvest in Barak 68. Klara ging op 20 april 1943 op transport.
Sara Lopes Diaz (Amsterdam, 23 december 1911 – Sobibor, 16 april 1943). Tijdens de oorlog werden tien Joodse psychiatrische patiënten en onderduikers vanuit Santpoort geëvacueerd naar Groot Graffel in Warnsveld. Nadat vanaf februari 1943 zeven van hen uit de instelling waren uitschreven, werden in april 1943 de laatste drie uit de instelling gedeporteerd.
Schoontje de Jong (Schoten, 5 maart 1917 – Auschwitz, 31 augustus 1944). Schoontje werd op 17 maart 1944 in Westerbork geregistreerd en kwam terecht in Barak 3. Ze werd op 23 maart 1944 gedeporteerd naar Auschwitz.

Plaquette Provinciaal Ziekenhuis

Aanvulling januari 2018
De plaquette die op 17 december 1946 werd geplaatst is op dit moment verwijderd en staat opgeslagen in het depot van het Nationaal Museum van de Psychiatrie “t Dolhuys”. Lees via de link over de zoektocht van Robert van Furth, de onthuller van de plaquette.

Duinlustparkweg 96 – Huize Dina /Beth Dina
Op de Duinlustparkweg 60 (hernummerd naar 96) was een Joods tehuis waar meisjes uit een achterstandsmilieu een veilige en deugdzame opvoeding konden krijgen. Het tehuis was opgericht door de “Vereniging tot Bescherming van Joodsche meisjes” en werd op 16 januari 1930 geopend, als opvolger van een soortgelijk tehuis aan de Vinkenbaan te Santpoort dat in 1926 werd geopend.
Het huis werd vernoemd naar Dina Sanson, de eerste vrouw die in Nederland bij de politie ging werken. De directrice van het huis was Harriët Martha Prins (Amsterdam, 3 juni 1900 – Den Haag, 9 september 1977) en was dat vanaf het begin en in de oorlogsjaren. Ze woonde in het tehuis met haar moeder en haar zoon Ralph (Raphaël, Amsterdam, 3 mei 1926 – Den Haag, 23 januari 2015).
In 1942 waren er zestien meisjes ingeschreven in dit tehuis, waarvan veertien de oorlog niet overleefden. Na de oorlog werden er in het tehuis Joodse kinderen en jongeren opgevangen die waren teruggekeerd uit de kampen of uit de onderduik. 
Het huidige pand op de Duinlustparkweg 96 is hetzelfde pand als toen.

Van de opening werd uitgebreid verslag gedaan in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 24 januari 1930:

Donderdag 16 januari jl. had te Santpoort de opening plaats van het Nieuwe Tehuis der Vereniging tot Bescherming van Joodsche Meisjes. Onder de talrijke aanwezigen merkten wij op de heren: Opperrabbijn Onderwijzer, Rabbijn de Vries, Mr. Everts, secretaris van den Armenraad te Amsterdam, Mr. van Rappard, Inspecteur van het Rijksopvoedings- en Tuchtwezen, Prof. Dr. Palache, den heer Hoogendijk, commissaris der Kinderpolitie te Amsterdam, Schilling, Wethouders der gem. Velsen en voorts vertegenwoordigers van tal van instellingen op sociaal gebied. De Secretaresse, mevrouw Walg, deelde mede, dat er onder meer bericht van verhindering was ingekomen van de Kinderrechter van Amsterdam en de Kinderrechter van Rotterdam, van den Voogdijraad te Utrecht, van den geneesheer-directeur van het provinciaal ziekenhuis te Santpoort, van Burgemeester en Wethouders te Amsterdam, van het Leger des Heils, van de Vereniging van Joodsche gezinsvoogden en -voogdessen, van de St. Hubertusvereeniging, van Prof. Simons te Utrecht, van de Permanente Commissie en van het bestuur der Vereniging voor Joodsche kinderzorg. Als eerste van de lange rij sprekers sprak de presidente, Mevr. M. Roos – Jacobson, de volgende openingsrede uit. “het is met een gevoel van vreugde en dankbaarheid, vermengd met enige weemoed, dat ik van deze plaats een hartelijk woord van welkom tot U richt. De meesten van U, die aanwezig waren bij de opening van ons eerste Tehuis aan den Vinkenbaan, zullen zich die vreugde allicht kunnen verklaren. Toen wij daar voor juist vier jaar ons werk in zulk een bescheiden omvang begonnen, tastend en zoekend hoe wij, in dat werk zoo onervaren, dit op de beste wijze konden doen, waren wij zeer gelukkig in die kleine villa, ogenschijnlijk zoo uitstekend voor ons doel geschikt, te kunnen beginnen met één pupil. Zelfs dit begin is moeilijk geweest. Onze Vereniging was zo weinig bekend bij de autoriteiten en de Joden in Nederland. Wij bestonden pas, hadden weinig gepresteerd en moesten onze sporen nog verdienen. Wij waren dus blij met ons huurhuis en bewaarden ons bouwkapitaal zuinig tot latere tijden. Maar met liefde en volharding deden wij onzen plicht, stoorden ons niet aan hen, die vonden, dat zo’n klein tehuis de exploitatiekosten niet loonde. Wij voelden, dat wij op den goeden weg waren en konden ons dan ook weldra verheugen op meerdere waardering van den kant der autoriteiten op dit gebied. Zoo traden dan ook spoedig de gebreken van het oude gebouw duidelijk naar voren. Vooral de slaapzaal was zeer onvoldoende; er kon geen toezicht genoeg worden uitgeoefend. Hoewel de geest in ons huis goed was, de inrichting was verre van toereikend. Dus werden plannen beraamd tot kopen en verbouwen van een huis, wat echter niet lukte. En na veel moeilijkheden werd eindelijk besloten tot bouwen. En hier staan wij nu in een modern, eenvoudig maar praktisch huis, ik herhaal het met een gevoel van grote dankbaarheid en vreugde, gemengd met enige weemoed. Want ik ben het, die U hier van deze plaats begroet en niet de betreurde medeoprichtster en eerste Presidente onzer Vereniging, mejuffrouw Dina Sanson, die verleden jaar ons door den dood is ontvallen. Deze lieve bescheiden vrouw, die tot op het laatst van haar leven met haar hele hart hing aan dit werk en aan de Vereniging, die ze hielp oprichten, kan niet meer het resultaat zien, dat wij na zoveel moeite bereikten met dit mooie, eigen gebouw. Wij meenden haar nagedachtenis dan ook het beste te kunnen eren door het Tehuis haar naam te schenken en haar portret, ons zoo welwillend door haar naaste familieleden geschonken, er een ereplaats in te geven. En nog een tweede groot verlies moet ik hier memoreren, n.1. dat van onze onvergefelijke eerste directrice, mejuffrouw Henriette Polak. Deze lieve, moederlijke vriendin harer pupillen, grondvestte in dit Tehuis den sfeer van het grote gezin en wist door vertrouwen, geduld en liefde zelfs het lastigste meisje nog te winnen. Dit trof dan ook onze huidige directrice, Mevrouw Prins zoo, toen zij als tijdelijke hulp bij haar kwam, dat zij zoveel mogelijk heeft getracht dezen sfeer te behouden. Wij zullen mejuffrouw Polaks nagedachtenis in hoge ere houden en in haar geest verder werken tot heil van de ons toevertrouwde meisjes. Met dankbaarheid eindelijk gewagen wij van de vele grote en kleine giften, die ons in staat hebben gesteld dit mooie Tehuis te bouwen met niet al te grote zorg. Natuurlijk hebben wij geldgebrek; dat schijnt het lot te zijn van alle instellingen op dit gebied en ook wij zullen steeds moeten vragen. Maar ik geloof, dat ieder, die gaf, bij het zien van dit vriendelijke Tehuis zal zeggen: „Ik heb goed gegeven”. Mijnheer Simons, gij, die zoo belangeloos onze raadsman waart en de tekening voor dit gebouw hebt ontworpen, die zoo uitstekend is begrepen en uitgevoerd door de Firma Rijnierse (voornamelijk den heer Eldering), gij hebt zeer zeker recht op onzen dank. Ik weet, dat gij geen stoffelijk blijk van waardering van ons wilt aannemen, maar mij dunkt, een paar bloemen voor Uw vrouw zijn hier niet misplaatst. En U, mejuffrouw Simons, onze tuin architecte, een klein souvenir aan het door U zoo vriendelijk op U genomen werk. Ik hoop, dat dit boek op het gebied van Uw vak in Uw smaak mag vallen. Wij danken U hartelijk voor alle moeite, die U voor ons heeft gedaan. Mijnheer Eldering heeft het dikwijls moeilijk gehad met de Vrouwenregering. ’t Was een veelhoofdig monster, nietwaar? Maar wij zijn het altijd eens geworden en wanneer wij lastig waren, was dat alleen aan de financiën te wijten, die ook ons remden. Toch hebben wij prettig samen gewerkt en ik dank U voor de coulante wijze, waarop U de belangen van ons, onervaren vrouwen, heeft behartigd; het gebouw als zodanig spreekt voor Uw kunnen. Eindelijk nog een woord van dank aan alle autoriteiten en aanwezigen voor hun komst. Waardering doet goed en steunt ons werk, wat dikwijls moeilijk en ondankbaar is. Straks na het officiële gedeelte zal er gelegenheid bestaan het gebouw te bezichtigen, nu wil ik gaarne het woord geven aan de Secretaresse tot het voorlezen der talrijke ingekomen berichten van verhindering.

Vervolgens krijgt Opperrabbijn Onderwijzer het woord tot het houden der feestrede:
Droefgeestige gewaarwordingen maakten zich van mij meester, toen ik de uitnodiging tot deze bijeenkomst ontving. Ik meende aanvankelijk, dat het hier de opening van een tweede tehuis betrof. Het Joodsche volk ging er immer prat op, dat, ten gevolge van het nakomen der Joodsche voorschriften, uitwassen niet voorkwamen. Verdwenen is, zo dacht ik aanvankelijk, de oude glans van het Joodsche volk. Doch thans komt er licht in de duisternis. Ik moest onwillekeurig denken aan een tweetal hoofdstukken uit de Thora, namelijk dat betreffende de van onzedelijkheid verdachte vrouw en de voorschriften van den Nazireeër. Welk een tegenstelling bestaat er tussen deze onderwerpen! De waarheid kan niet verloochend worden. Reeds in de oude geschiedenis treffen wij gevallen van onzedelijkheid aan, ja, zelfs in het huis van onzen stamvader Jacob. Ook in mijn rabbinale praktijk komen dergelijke gevallen veelvuldig voor.
Doch welk verband bestaat er tussen de zoo even genoemde hoofdstukken? Wanneer men deze praktijken ziet, dan moet men de Nazireeër gelofte afleggen, teneinde dergelijke gevallen te voorkomen. Dit nu is de taak van deze vereniging. Het bestuur van deze vereniging, durft de waarheid onder de ogen te zien. De opening van dit tehuis wil niet zeggen, dat het kwaad zal voortwoekeren, doch integendeel, het kwaad zal immer verminderen. Dit is het, wat wij vurig hopen. Moge het werk van het ijverig bestuur het gewenste resultaat hebben, moge het een zegen voor de mensheid blijken te zijn en de verpleegden opgroeien tot een sieraad voor hun omgeving, van hun familie en van het Jodendom. Moge dit huis bestraald worden door Gods genade en moge de Almachtige vrede en voorspoed in dit tehuis brengen. Dan zal de dank der verpleegden de grootste voldoening zijn voor het zoo energieke bestuur van deze vereniging.

Vervolgens verkrijgt Rabbijn S. Ph. de Vries het woord. Na het woord van den Opperrabbijn is een geestelijk woord niet meer nodig. Daarom wil hij lechts een persoonlijk woord spreken. De inwijding van dit huis is reeds volbracht toen wij dezer dagen de mezoeza aan de deurposten van dit tehuis hechtten. Daaruit blijkt de sfeer, die er voortaan zal heersen. De woorden van het Sjehegejonoe zijn maar heel eenvoudig en bescheiden van gedachte. De lofzegging waarschuwt ons tegen het trots zijn op ons zelf. Als wij in dit tehuis verkeren, dan zijn wij vanzelfsprekend gevrijwaard tegen uitbundigheid. Zeer zeker zijn wij dankbaar, zoals reeds de presidente zei. Het oude huis was te klein. Welk een wrange gedachte! Ik vrees dat ook dit tehuis te klein zal zijn. Wij aanvaarden de feiten echter en trachten daartegenover iets te stellen. Moeilijk en moeizaam is dit werk. Doch het is geen werk, dat ontmoedigd, integendeel, het is een werk van genade, trouw, volharding en geloof in de gedachte, dat er iets goed te bereiken is. Wanneer dit niet het geval zou zijn, zouden zij, die er het meest mede in aanraking komen, het eerst ontmoedigd zijn. Zij echter, die het meest met dit werk in aanraking komen, zij zijn de beste vrienden en vriendinnen van dit werk. Ook ik komt veel in aanraking met deze vereniging. Veel meer zou ik willen doen. Ik zal mijn best doen, doch kan geen enkele belofte geven! Men moet dit huis niet zien als een „huis” of een „gebouw”, doch als een „tehuis”. Het is dit reeds en in zoverre kan men dan ook tevreden zijn. Geloof en vertrouwen zijn bij dezen arbeid onmisbare factoren. Geen roekeloos optimisme past hier. Wanneer men weet, dat het plicht is, dan hebben, wij de genoegdoening van ons werk, die ons niemand ontnemen kan.  Ik wil niet wensen, dat dit tehuis te klein zal blijken te zijn, doch evenmin het tegenovergestelde. Ik wil slechts wensen dat het succes zal mogen blijken uit de feiten en cijfers, die getuigen van medewerking en belangstelling en bovenal, van het ideële werk, dat hier tot stand gebracht wordt. Moge Gods zegen op dit tehuis nederdalen.

Mr. Ridder van Rappard, Inspecteur van het Rijksopvoedings- en Tuchtwezen, wil in de allereerste plaats zijn dank betuigen voor de uitnodiging, om bij deze plechtigheid aanwezig te zijn. Het is hem. een behoefte, hulde te brengen aan de helaas zoo vroeg overleden Dina Sanson. Ook wil hij hulde brengen aan den architect van dit gebouw. Hij had aanvankelijk een gevoel van angst, om aan deze invitatie gevolg te geven, omdat tot hem doorgedrongen was: „die Mijnheer van Rappard is zoo lastig!” (hilariteit). Doch hij heeft er geen spijt van toch gegaan te zijn. Van Rappard gewaagt vervolgens van de aangename samenwerking met de Joodsche gemeente. Goed werk wordt hier gewrocht, waarmee hij zowel het bestuur als de directrice wil gelukwensen. Hij kent tal van der gelijke tehuizen. Doch dit klein tehuis dwingt hem meer respect af dan de talrijke grote gebouwen, waar het werk dikwijls tot sleur wordt. Talloze malen is hij reeds voor den voeten geworpen, dat hij alles in rubrieken wenst in te delen. Veel moois schenken ons de kinderwetten.  Hij wil dit tehuis vergelijken met de Engelse „scattered homes”. Het geestelijk woord van den Opperrabbijn heeft hem goed gedaan. Terecht heeft men ingezien, dat bij dit werk de handen gevouwen en op God vertrouwd moet worden. De oude spreukendichter zei reeds: „Mijn kind, geef mij Uw hart.” Een eenvoudig woord is het, doch een van grote betekenis. God eist volledige overgave van hart. Van Rappard hoopt, dat de Directrice erin zal slagen dit de verpleegden te doen begrijpen. Mogen de kinderen, die hier een tehuis hebben gevonden, eenmaal heengaan als werkelijk goede vrouwen en moge God deze bede in vervulling brengen.

Mevr. Scheltema—Beduin brengt namens het bestuur van het Tehuis Anette, hulde aan het bestuur voor de financiële en morele medewerking, immer ondervonden. Zij uit de beste wensen voor het tehuis en biedt vervolgens een kleine versnapering voor de verpleegden aan. Mr. Everts, sprekende namens den Armenraad te Amsterdam, de V. I. C. A. en de Unie van vereniging voor ongehuwde Moeders, gewaagt eveneens van de innige samenwerking met de door hem vertegenwoordigde vereniging. Ofschoon deze organisaties voor eenheid zijn, heerst toch bij hen het besef, dat er gelegenheid behoort te zijn, om te leven, volgens eigen opvatting. Vooral voor het Joodsche kind is dit zo nodig. Hij eindigt met het uiten van de beste wensen voor de vereniging. De heer Hoogendijk getuigt namens de Amsterdamse kinderpolitie van de activiteit en durf van het bestuur. Hij weet, dat het oude tehuis immer een zegen is geweest en is er van overtuigd, dat ook dit tehuis een zegen zal zijn. Hij hoopt, dat de samenwerking met de door hem vertegenwoordigde vereniging ook in de toekomst zal blijven voortbestaan. De heer Samuel, sprekende namens de Bergstichting te Laren, deelt mede, dat enige Heeren hem verzocht hebben eveneens het woord te voeren namens het paedagogium „Achisomog”, de S. A. Rudelsheim-stichting en het Centraal Israëlietisch Weeshuis te Leiden. Hij gelooft, dat dit tehuis in een werkelijke behoefte zal blijken te voorzien. Wanneer, naar wij hopen binnenkort, een federatie van vereniging op sociaal gebied gesticht zal worden, dan zullen ook de door hem vertegenwoordigde in stellingen als trouwe zusters samenwerken in het belang van het misdeelde kind. Mede namens Mevr. van Buren, uit hij de best wensen voor het tehuis.

Prof. Palache, betuigt zijn erkentelijkheid voor de hem geboden gelegenheid, on enige woorden te spreken. Om vele redenen en in velerlei functies verheugt hij zich over de opening van dit tehuis. Ook de Mij. tot Nut der Israëlieten in Nederland, namens welke hij hier het woord voert, erkent ten volle de verdiensten van het bestuur. D gedachte immers, waaruit de vereniging is ontstaan, is geuit in een vergadering de Mij. tot Nut der Israëlieten in Nederland, welke vereniging het bestuur dankbaar voor het totstandkomen van dit tehuis. Mr. van Torenburg, sprekende namen de Nederlandse Bond van Kinderbescherming memoreert het feit, dat dit jaar de kinderwetten 25 jaar bestaan. Tot dusver kan men nog niet tevreden zijn. Overal worden jongeren aangewend om meer te doen. De tegenwoordige tijd is een zeer moeilijk voor de jeugd. Hogere eisen worden gesteld, niet het minst op het gebied van hygiëne, etc. Hij twijfelt er niet aan of in dezen kring worden de resultaten de wetenschap met belangstelling gevolgd. Hij besluit met het uiten van de beste wensen voor bestuur en Directrice en in het bijzonder voor de verpleegden.

 

bron:
http://www.joodsmonument.nl/page/358027,
www.1940-1945.bloemendaal.nl,
aanvulling “na de oorlog” dd 19 sep 2012 met dank aan Leo Cohen.
aanvulling “Meerenberg nu” dd 1 dec 2013 www.park-brederode.nl
aanvulling plaquette d.d. januari 2018 met dank aan Paul Kuiper
hernummering Duinlustparkweg met dank aan K van Giffen
Esther Boeken – Nabarro, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregisters geannexeerde gemeenten, archiefnummer 5008, inventarisnummer 220.
Esther Boeken – Nabarro, kaart Joodsche Raad, 130263959 – Esther BOEKEN NABARRO.
Rosette Bierman, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 1564 en Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 66,
Rosette Bierman, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130259684 – Rosette BIERMAN.
Judic Lootje – Engelsman, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130336187 – Judic LOOTJE.
Rebecca Witteboon, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 1964.
Rebekka Roosnek – Witteboon, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130364515 – Rebecca ROOSNEK WITTEBOON.
Henri Maximiliaan Boas, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 2066.
Henri Maximiliaan Boas, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130263302 – Henri M BOAS.
Anna Polk – Kijzer, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 2086.
Anne Polk – Kijzer, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives,130356624 – Anna POLK KIJZER.

Celina Rueff, Stadsarchief Amsterdam, Vreemdelingenregister, archiefnummer 5225, inventarisnummer 927.
Celine Dekker, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130278659 – Celine DEKKER.
Herman Melkman, Stadsarchief Amsterdam, Militieregisters, archiefnummer 5182, inventarisnummer 4375 en Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 545.
Hartog van Adelsberg, Stadsarchief Amsterdam, Overgenomen delen, archiefnummer 5416, inventarisnummer 137.
Hartog van Adelsberg, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130250307 – Hartog V. ADELSBERG.
Charlotte Grünebaum, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 1553.
Charlotte Grünebaum, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130298942 – Charlotte GRUENEBAUM.
Willem Duim, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 2208.
Wilem Duim, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130281365 – Willem DUIM.
Sientje Helsloot – Mof, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 564.
Sientje Helsloot – Mof, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130304866 – Sientje HELSLOOT MOF en 130304865 – Sientje HELSLOOT MOF.
Falk Bierman, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130259546 – Falk BIERMAN.
David Herbert Lodewijk Prins, Stadsarchief Amsterdam, Militieregisters, archiefnummer 5182, inventarisnummer 4452.
David Herbert Lodewijk Prins, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130359180 – David H L PRINS.
Klara van Goor, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130295469 – Clara V. GOOR.
Sara Lopes Dias, aanvulling www.joodsmonument.nl door J. Stienen.
Schoonje de Jong, kaart Joodsche Raad via Arolsen Archives, 130313791 – Schoontje DE JONG.
Velserend, Advertentie. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 25-05-1923, p. 12. Geraadpleegd op Delpher op 03-05-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000583012:mpeg21:p00012.
Opening Beth Dina, JOODSCHEVROUW. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 31-12-1926, p. 5. Geraadpleegd op Delpher op 03-05-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000585095:mpeg21:p00005.
H. Polak, Advertentie. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 27-07-1928, p. 10. Geraadpleegd op Delpher op 03-05-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000579073:mpeg21:p00010
opening, “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 24-01-1930, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 03-05-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000578056:mpeg21:p00001

Illustratie:
foto plaquette met dank aan Paul Kuiper.
opening, “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 24-01-1930, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 03-05-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000578056:mpeg21:p00001

gepubliceerd:
23 april 2016

laatst bijgewerkt:
3 mei 2022