Abraham ben Leib Verdoner

Stadsarchief Amsterdam, beeldbank / Eck, J. van (Jacobus, 1873-1946), Zeeburgerdijk 184 (later nummer 226), Israëlitische Begraafplaats, 3 juni 1922. A01634000769

Hij zou de stamvader worden van de beheerdersfamilie Verduin op de Joodse begraafplaats op Zeeburg, Abraham ben Leib Verdoner, en in 1785 werd hij beheerder op Zeeburg. Dat zou hij maar een jaar zijn, in 1786 overleed hij en werd zijn werk overgenomen door zijn vrouw, bijgestaan door zoon Levie Abraham Verduin.

Eerst de naam. Er staat letterlijk Abraham, de zoon van Leib Verdoner. Leib is een Jiddische vorm van Levie. Bij zijn zoon Levie werden de voornamen ten opzichte van vader verwisseld en deze wisseling van de namen kon generaties lang doorgaan. Daarnaast veranderde de achternaam. Abraham kwam uit het oosten van Europa en in de achttiende eeuw was Jiddisch de omgangstaal van de Asjkenazische leden van de ‘Joodsche Natie’, zoals ze in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden genoemd werden. Die Joodse Natie vormde 10% van de Amsterdamse bevolking en werd gezien als een groep anderen die hier woonde, met andere gebruiken en waar andere regels voor golden en die deels hun eigen instituties hadden. De groep was groot genoeg om de eigen taal te blijven gebruiken als omgangstaal en in de handel. Handel binnen de eigen groep, internationaal met andere Jiddisch-sprekende gemeenschappen en met beperkte kennis van het Nederlands kon de handel ook met plaatsgenoten worden verricht.

Abraham sprak niet alleen Jiddisch, zijn naam werd ook in het Jiddisch geschreven, met Hebreeuwse lettertekens waarbij de medeklinkers van groter belang lijken dan de klinkers. De stap van Verdoner naar Verduin – wat de achternaam werd van het beheerdersgeslacht van de begraafplaats, is klein. Niet iedereen die naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden trok met de naam Verdoner verloor die naam. Voor de Shoah kende Amsterdam onder andere bakkerij Verdooner en ook daarvan zijn er nazaten, net zoals van de familie Verduin. Toen de familienamen rond 1812 moesten worden vastgesteld koos een nazaat voor de naam Verduin.

Emanuel Verduin werd in 1888 opgevolgd door Mozes Verduin (Diemen, – Sobibor, ). Ten tijde van het maken van de foto van de beheerderswoning zal hij hier gewoond hebben.

Het was geen automatisme dat het beheer van de begraafplaats overging op de zoon van de beheerder, stelt Bart Wallet in Zeeburg, geschiedenis van een Joodse begraafplaats 1714 – 2014. Iedere keer na een overlijden of een pensionering kwam er een formele sollicitatieprocedure. Zo werd na het overlijden van Abraham zijn vrouw beheerder. Zij deed dit werk tot 1800, samen met haar zoon Levie. Levie bleef beheerder tot 1828. In 1830 werd zijn zoon, Abraham Levie, voor een maand aangesteld als beheerder en werd direct daarna opgevolgd door zijn broer Meijer Levie. De Verduins bleven de beheerders en tussen 1859 en 1888 was Emanuel Verduin (1833-1904) de beheerder; hij werd doorgaans Manus genoemd.

Er zijn verhalen dat hij de naamgever is van de bijnaam van de begraafplaats op Zeeburg – ‘Jodenmanussie’. Channa Kistenmaker schreef hierover in Ons Amsterdam van 18 februari 2021: “In de tijd dat Emanuel Verduin zijn niet zo benijdenswaardige scepter zwaaide over de begraafplaats, lag de stad nog ver weg en was hij zo ongeveer de enige die daar woonde, in die drassige uithoek aan de Zuiderzee. Het is daarom niet ondenkbaar dat zijn naam – ietwat denigrerend verhaspeld – ongemerkt op de plek waar hij woonde en werkte is overgegaan.”

Het is een bijnaam voor deze begraafplaats die de laatste jaren uit het collectief geheugen aan het verdwijnen is. Interessant is het wel dat Verduin over een veel grotere begraafplaats zijn scepter zwaaide dan nu nog zichtbaar is. De hele noordkant van de begraafplaats werd verwijderd voor de aanleg van de Zuiderzeeweg en op oprit naar de Amsterdamse Brug. En dat de Verduins in de 18e en 19e eeuw ver van de stad woonden maakt ook mogelijk dat we weten waar ze generaties lang woonden, in de beheerderswoning op de Zeeburgerdijk 184. Abraham ben Leib Verdoner woonde daar natuurlijk nog niet, maar afstammelingen van hem wel.

De plaats van de beheerderswoning zegt ook iets over de begraafplaats zelf. Nu is er een ingang aan de Valentijnkade, helemaal aan de zuidkant van de begraafplaats. Toen was de ingang aan de noordkant, aan de Zeeburgerdijk. Vanuit de stad ging de route bij een lewaaije (begrafenis) dan ook over deze dijk om uiteindelijk de begraafplaats te bereiken.

Over Mozes Verduin (Diemen, 7 augustus 1859 – Sobibor, 9 juli 1943), de opvolger van Manus, is ook een verhaal bewaard gebleven. Mozes begon met zijn werk in 1888 en in 1928 werd zijn veertigjarig jubileum gevierd; hij was niet alleen de beheerder van Zeeburg, maar ook van de Joodse begraafplaats Diemen. In 1895 was er een incident dat in de geschiedenisboeken terecht kwam. Het is een verhaal over de armoede in Amsterdam en gaat over de zoon van diamantwerker Jonas Arons (vermoedelijk 1862).
Jonas deed op 12 april 1895 bij de gemeente Amsterdam aangifte van de geboorte van een levenloze zoon. Vervolgens vervoegde hij zich bij de Nederlands Israëlitische Hoofd Synagoge om verlof te krijgen om zijn kind te laten begraven op Zeeburg. Daar bleek dat hij nog een schuld bij de Joodse gemeente had van ƒ 68,- (koopkracht bijna € 950,– nu), terwijl hij bovendien ƒ 4,– (koopkracht € 55,- nu) diende te betalen voor de begrafeniskosten. De voorzitter was genegen om in dit geval alleen de onmiddellijke betaling van de begrafeniskosten te eisen, maar zelfs dat bleek voor Arons niet op te brengen.

Jonas Arons begaf zich naar Zeeburg, waar hij om half zeven ’s avonds – vlak voor het ingaan van sjabbat – de bewaarder het verlofbiljet van de burgerlijke stand liet zien. Omdat het verlof van de Hoofdsynagoge ontbrak, weigerde beheerder Verduin het lijkje aan te nemen. Arons schoof het vervolgens onder de schutting door en keerde terug naar de stad. Via Verduin, het bestuur en de burgemeester van Diemen, de begraafplaats viel in die tijd onder Diemen, kwam de zaak bij de officier van justitie terecht, die Arons ontbood en scherp waarschuwde zoiets nooit meer te doen.

De Verduins waren arm en behoorden tot het Amsterdamse Joodse proletariaat. Door de functie waren de Verduins automatisch lid van het Doodgraverscollege en dat lidmaatschap kwam met een aantal voorrechten. Een van die voorrechten was dat ze op Muiderberg begraven zouden worden; de Verduins maakten er gebruik van.
De armoede was groot en regelmatig vroegen de beheerders opslag. Maar die bleef karig. In 1850 verdiende de beheerder ƒ 300,- per jaar (koopkracht € 7500,- nu), een bedrag waar toen met moeite een gezin van onderhouden kon worden. In dat jaar werd het woonhuis van de Verduins verbouwd – het was vlakbij de begraafplaats gelegen – en de gemeente kon daarna het huis hoger aanslaan voor de belasting. Na discussies besloot de Nederlands Israëlitische Hoofd Synagoge deze lasten van de Verduins over te nemen.

Mozes was de beheerder, en hij plaatse in 1871 een advertentie in het Nieuw Israëlietisch Weekblad een advertentie dat hij tegen een billijke prijs houten zarken kon leveren en bestaande kon onderhouden. Deze houten matseiwoth zeggen wel iets over de financiële achtergrond van velen die er begraven werden. Een houten grafsteen werd alleen geplaatst als er geen geld was voor een stenen grafsteen; en een houten grafsteen vergaat snel. Er stonden er tientallen op Zeeburg, vele vergingen door de tijd, een aantal werden opgestookt tijdens de laatste oorlogswinter. Binnen de collectie van het Joods Historisch Museum is zo’n houten zerk nog te zien.

Zeeburg was in 1914 officieel gesloten. De functie werd overgenomen door de begraafplaats in Diemen naast de begraafplaats in Muiderberg. Toch werd er nog wel begraven, onder andere tijdens de Tweede Wereldoorlog en zelfs een aantal jaren geleden, toen een overledene de uitdrukkelijke wens had hier begraven te worden wat aan de zuidzijde van de begraafplaats werd gedaan. Het geslacht Verduin – de beheerders – speelden geen rol meer en met de moord op Mozes Verduin op 9 juli 1943 en vier van zijn vijf kinderen stierf zijn tak vrijwel uit. Alleen zijn zoon George Jacobus (Diemen, 11 juli 1891 – Amstelveen, 29 mei 1986) overleefde de oorlog. George trouwde met Catharina Talhuizen (Amsterdam, 30 november 1894) en zij kregen een dochter Sara Elisabeth.

 

 

bron:
Bart Wallet, Zeeburg – Geschiedenis van een Joodse begraafplaats 1714-2014 (Hilversum 2014) 41, 42.
Jodenmanussie, De Joodse Begraafplaats Zeeburg. https://onsamsterdam.nl/jodenmanussie-de-joodse-begraafplaats-zeeburg (geraadpleegd 28 mei 2021).
Bart Wallet, Jonas Arons in Zeeburg – Geschiedenis van een Joodse begraafplaats 1714-2014 (Hilversum 2014) 180.
Stadsarchief Amsterdam, Mozes Verduin, Overgenomen delen, archiefnummer 5416, inventarisnummer 227
Stadsarchief Amsterdam, George Jacobus Verduin, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 1887

illustratie:
Stadsarchief Amsterdam, beeldbank / Eck, J. van (Jacobus, 1873-1946), Zeeburgerdijk 184 (later nummer 226), Israëlitische Begraafplaats, 3 juni 1922. A01634000769

gepubliceerd:
24 juni 2021

laatst bijgewerkt:
24 juni 2021