De Joodse begraafplaats te Alkmaar (1923)

In de loop van de zeventiende eeuw vestigden Asjkenazische Joden zich in Alkmaar en de Joodse begraafplaats is gelegen aan de Westerweg en dateert van omstreeks 1740.  In 1808 kreeg de gemeente een eigen synagoge aan de Hofstraat. Al voor 1940 slonk de Joodse gemeente, en ondanks de moord op Alkmaarse Joden tijdens de oorlog was de gemeente groot genoeg om na de oorlog te blijven bestaan. De begraafplaats telt ongeveer 350 grafstenen en wordt door vrijwilligers onderhouden. Begraafplaats en metaheerhuisje zijn een rijksmonument. 

In 1923 bleek de begraafplaats sterk vervallen en het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 19 oktober 1923 stond het volgende bericht:

‘Onze gemeenteraad heeft enkele maanden geleden aan het Nederlands Israëlietisch Kerkbestuur, alhier, een crediet verleend, om zijn begraafplaats aan den Westerweg – die door ruwe en oneerbiedige voetballershanden in een zoo vervallen toestand was geraakt, dat verbetering niet uit mocht blijven – van een behoorlijke omrastering te voorzien. Mede door het plaatsen van een rentelooze leening is het Kerkbestuur er in geslaagd, den doodenakker te maken, zooals hij zijn moet. De omrastering bestaat uit betonnen palen, waartusschen prikkeldraad gespannen is, zoodat overklimming onmogelijk is geworden. Het lijkenhuis is geheel vernieuwd, het is voorzien van eikenhouten deuren en maakt een stevigen indruk. De muur van binnen is wit gepleisterd, terwijl de vloer een afbeeldsel van het zegel van Salomo vertoont.

Zondagmorgen had in het lijkenhuis de plechtige overdracht plaats. Hierbij waren aanwezig de burgemeester, wethouder Thomsen, de Weleerwaarde Heer Onderwijzer – Opperrabbijn te Amsterdam, leden van het Israëlitisch Kerkbestuur en enkele genoodigden. De plechtigheid werd geopend door den heer Vet, die verklaarde, het een aangename en eervolle taak te vinden, deze bijeenkomst te openen. Hij heette allen welkom. Op hem rustte de plicht, namens Kerkenraad en gemeenteleden dank te zeggen en hulde te brengen aan den heer Englander voor diens initiatief , om dit werk tot stand te brengen. Zijn moeite en opofferingen waren vele. En al heeft het Kerkbestuur hem ook gesteund, hij heeft het leeuwenaandeel gehad in de tot standkoming van dit grootse plan.

Alle tegenkanting trotseerende ziet hij thans zijn werk met succes bekroond. Dank brengt de heer Vet ook aan B. en W. en den Raad voor den verleenden steun. Dank ook aan geloofsgenooten en niet-geloofsgenooten voor hun milde gaven voor dit liefdewerk gebracht. Namens Kerkeraad en gemeenteleden aanvaardt de heer Vet dit werk en hoopt, dat het de voldoening van allen wegdraagt. De heer Vet beveelt dezen heiligen grond in de bescherming van het gemeentebestuur aan. Hij besluit met den wensch, dat alle hier aanwezigen nog lang mogen leven.

Een andere heer Vet spreekt als Voorzitter van de Israëlitische begrafenisvereeniging. Hij noemt deze bijeenkomst een bijzondere. Op dezen doodenakker – waar onze dierbare afgestorvenen ons zijn voorgegaan –  wordt heden plaats gemaakt voor vreugdetranen. Hij dankt op de eerste plaats den heer Englander, die zich niets heeft ontzien en thans zijn werk bekroond ziet. Ook dankt hij het gemeentebestuur voor de ondervonden medewerking. Hij besluit met de wenschen 1e. dat het den Voorzitter der gemeente gegeven moge zijn nog veel nut te stichten tot heil van allen; 2e. dat het huidige gemeentebestuur nog lang onze stad moge bestieren en 3e. dat de burgemeester nog lang in ons midden moge blijve. Applaus.

De heer Trijbetz wijst op den slechten toestand, waarin het oude kerkhof verkeerde. Het was de heer Englander, die het werk tot vernieuwing met volle kracht ter hand nam, tot hij ten slotte de zaak voor elkaar kreeg. Thans hebben we een schitterend ingericht lijkenhuis en een prachtige omrastering gekregen. Moge deze toestand nog jaren zoo blijven. De gemeenteleden hadden gemeend, den heer Englander voor diens werk te moeten huldigen. Zij wilden een blijk van waardeering geven, echter niet in den vorm van een cadeau, dat toch vergaat. Zijn kindskinderen moeten nog weten, dat het hier zijn werk is geweest. Trijbetz trekt nu een gordijn weg dat voor een gedenkplaats was gehangen. Trijbetz eindigt met den wensch, dat de heer Englander en zijn gezin de plaat nog jaren mogen aanschouwen. Applaus.

De gedenkplaat is een wit-marmeren steen, waarin met gouden letters het volgende is gegrift:

Gedenkplaat
aangeboden door de leden dezer gemeente
aan den Weled. heer A. Englander,
voorzitter der gemeente,
uit dankbaarheid voor zijn onvermoeide arbeid
tot het stichten van dit gebouw en de
omrastering der begraafplaats.
Alkmaar, 4 september 1923, 23 Eloel 5683.

De Weleerwaarde heer Onderwijzer richt zich nu tot de aanwezigen, naar aanleiding  van den bijbeltekst: „Zwijg tegenover den eeuwige en vertrouw Hem.” Dit woord, getuigt van onze stemming, aIs wij in droeve levensomstandigheden dezen doodenakker betreden. Wordt ons een dierbare weggetrokken en aan den schoot der aarde toevertrouwd, zwijg dan tegenover den Eeuwige. We moeten ons onderwerpen aan de wijze besluiten, door de Godheid genomen. We moeten vertrouwen blijven koesteren jegens God, dat vertrouwen wordt op heldere en duidelijke wijze bekrachtigd door het Bijbelwoord : „Van stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren”. Machtig en groot kan uw naam geweest zijn, eer en zegen, geluk en welvaart u ten deel gevallen zijn – tenslotte in het stervensuur zijt ge zwak en nietig en ge zult rusten in het stof.  De doodenakker brengt de grootste edelste gedachten in ons, door ons te wijzen op wat het heiligst voor ons moet zijn. Hij wijst ons op de offers de we brengen moeten aan den Eeuwige. Van alles wat ons aangenaam, lief en dierbaar is moeten we afstand doen. Hooghouden moeten we de idealen, ons door den godsdienst geleerd. Offers zijn ook, die getuigen van en edelen geest, welke ons bezielt. Wat we bezitten moeten we zijden aan het hooger doel. Beseffen we dit, dan is het ergste reeds geleden. Dan komt weer kalmte en rust en vrede in ons gemoed. Dan zullen we alles met gelatenheid dragen. Ook hier zijn offers gebracht. Deze gemeente heeft onder de eminente leiding van den heer Englander, gelden bijeengebracht, om den doodenakker een waardig aanzien te geven; een plechtigen indruk te geven aan en de stemming te verhoogen van degenen, die hier komen zullen. Ge hebt door eendrachtige samenwerking een goed werk tot stand gebracht, waardoor ge toont, dat deze plek u heilig is en ge waarheden van den joodschen godsdienst hoog houdt.
Het gemeentebestuur, onder leiding van den eminente Burgemeester, heeft getoond te begrijpen, wat de Joodsche gemeente behoefde. Spreker dankt recht innig voor den verleenden steun. Deze daad is een onderpand voor de hartelijke samenwerking, die wij wenschen. Wij zeggen u uit den grond van ons hart dank voor de uiting van welwillendheid jegens de joodsche gemeente. (Applaus.)

Als deze begraafplaats beantwoordt aan alle eischen, dan getuigt dat van goede gezindheid jegens God en Zijn Heilig Woord. Spreker vertrouwt dat deze Joodsche geest de gemeenteleden zal blijven bezielen. We moeten luisteren naar Gods Woord. Trouw moet ge blijven aan Zijn woord, en Zijn voorschriften en bepalingen zult ge in acht nemen. Ook in uw particulier leven moet ge doen, wat het jodendom van u verwacht. Dan koesteren we de stellige hoop, dat de Almachtige ons ter zijde staat. Spreker wil eindigen met een innig en hartelijke bede, dat God ons in tijden van nood bij zal staan. (Applaus.)

De Burgemeester, de edelachtbare heer Mr. W. C. Wendelaar, wil — al is het met eenige schroom na deze diep-menschelijke woorden — eenige woorden spreken. Reeds van kindsbeen af was het hem bekend, welke zorg de Joden aan hun afgestorvenen toewijden. En thans heeft hij in zijn functie ondervonden, wat de Joden doen, om hun begraafplaats te sieren. Hij stelde dit op prijs en wilde daarom gaarne zijn medewerking verleenen. Onze medewerking is echter niets anders geweest, dan wat het gemeentebestuur als zijn plicht beschouwde. In zooverre moet spreker den hem gebrachten dank dan ook terug wijzen. Het terrein, naast de begraafplaats gelegen, werd misbruikt op een manier, dat de dooden er hinder van ondervonden. Daarom moest het gemeentebestuur er een einde aan maken, wijst spreker den dank weer niet af, omdat het ons een behoefte van het hart was, mede te werken. Spreker meent dan een der hoogste goederen, die een volk sieren kunnen, het- godsdienstig gevoel is. Dit siert den mensch het meest. De Joden zijn op dit gebied de eersten, op wie dit van toepassing is. De vloer van deze gewijde plaats is gesierd met het zegel van een koning, die reeds voor duizenden jaren gestorven is. Het zegel van Salomo is het symbool van eerlijkheid en godsvrucht. In onze medewerking moet de gemeente dan ook zien het godsdienstige gevoel, dat ook in spreker hart is, en dat de geloovigen van welken godsdienst dan ook, elkaar weet te doen vinden. Spreker hoopt, dat allen er van overtuigd zijn, dat bij ’t gemeentebestuur niets anders heerscht dan respect voor de Joodsche gemeente. Tot slot dankt spreker voor de gelegenheid om hier aanwezig te zijn. (Applaus.)

De leeraar, de Eerw. Heer A. de Wolff, gaat in het kort de geschiedenis van de Alkmaarscihe gemeente na. Dankbaar memoreert ook spreker den steun van het gemeentebestuur. Dank en hulde brengt spreker aan den architect, den heer Leguit, en de aannemers, de heeren Bakker en Karskens, voor den grootschen bouw. Ook aan den heer Englander voor diens moeilijk werk, om de renteloze lening te plaatsen. Spreker ziet in het daarsteïlen van gebouw en hek een godsdienstigen ondergrond. De piëteit jegens de dooden komt voort uit het feit, dat Gods woorden zijn opgevolgd. Spreker hoopt, dat dit later ook van de hier aanwezigen gezegd kan werden. De heer Prins dankt het Kerkbestuur en den Voorzitter voor hun langdurige en degelijke pogingen, om de begraafplaats in dezen toestand te brengen en wenscht spreker hem hiermede geluk. Het treft ons, dat in deze kleine gemeente dit resultaat bereikt is. Namens het kerkgenootschap te Amsterdam brengt spreker ook hulde en dank aan het gemeentebestuur (Applaus.)

De heer Elzas richt woorden van waardering tot den Voorzitter en wenscht hem geluk met de voltooiing van dit grootsche werk. Nu hebt u de voldoening van uw zware taak. Moge u nog veel goeds tot stand brengen en moge u met uw vrouw en kinderen no geen lang leven beschoren zijn aldus besluit spreker. De heer Englander zegt: We zijn dankbaar. De Joodsche gemeente veelt zich dankbaar en meer dan dat. Erkentelijk memoreert spreker ook den steun van den oud-voorzitter, den heer Prins. Zonder dezen hadden we dit werk niet gekregen. In de eerste plaats dankt spreker den Burgemeester, die dadelijk bereid was ter wille te zijn, toen bet hek in. zoo’n treurige toestand verkeerde. Op ons rust de groote plicht, ook tegenover andersdenkenden dankbaar te zijn. Buiten hen hadden we dit grootsche plan onmogelijk uitgevoerd. We zullen dit weten hoog te houden. Dank ook aan den Opperrabbijn voor diens heerlijke en treffende woorden.

Dank aan den heer Leguit, wiens werk we tot volle tevredenheid aanvaarden. Ook dank aan de aannemers en hulde aan den heer Hoek voor diens welwillende medewerking bij den tuinaanleg. Dank aan den heer Trijbetz als voorzitter van de financieele commissie. De gedenkplaat doet spreker aangenaam aan en stelt hij op hoogen prijs. (Applaus.)

De plechtigheid was hiermede geëindigd.

 

bron:
“BINNENLAND”. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 1923/10/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000583033:mpeg21:p00007

gepubliceerd:
9 maart 2021

laatst bijgewerkt:
9 maart 2021