De ontvoering van een kind

In maart 1884 vond er in Amsterdam een rechtszitting plaats over de ontvoering van een kind. Een dag later werd er uitgebreid verslag van de zaak gedaan in “De Tijd” en hoewel het meer dan 125 jaar geleden plaats vond, zou deze zaak ook tegenwoordig hebben kunnen plaatsvinden. Wat gebeurde er? Het verslag uit “De Tijd”.

Een zeldzaam voorkomend geval maakte gisteren een onderwerp van behandeling uit bij het gerechtshof. Het gold toch hier een aanklacht ter zake van wegvoering door middel van geweld van een minderjarige, van de plaats, waar hij gebracht was door degene, aan wier gezag hij was toevertrouwd. Die aanklacht wem in de eerste plaats gedaan tegen den vader, Abraham D’Oliveyra, een 26-jarigen diamantslijper, die, bij vonnis der arrondissements-rechtbank van 30 maart 1880, was verklaard te zijn gescheiden van tafel en bed van zijn huisvrouw Sophia Kool, terwijl zijn drie kinderen bij dat vonnis aan de zorgen dier vrouw zijn toevertrouwd.

Nevens dien vader stonden terecht zijn beide zusters Rebecca en Sophie D’Oliveyra en een 18 jarige diamantslijper, genaamd Isaac Mendes. Hun wordt te laste gelegd, dat zij op den 19e November jl. het driejarig zoontje van den eersten beschuldigde, Joseph genaamd, in vereeniging met elkander, uit het schoollokaal van M. J. Muntz, huisvrouw van W. L. van Eekhout, op de Nieuwmarkt, hebben ontvoerd, nadat zij met geweld in dat lokaal waren binnengedrongen. Zij zouden dat kind in een op de Nieuwmarkt gereed staand rijtuig getild en den koetsier last hebben gegeven naar huis te rijden. Vermits op het geschreeuw der onderwijzeres vele menschen toeschoten, het paard bij den teugel werd gegrepen en de vigilante door een agent naar het politiebureau gereden, werd die rit verhinderd. 8 getuigen a charge en 2 décharge werden in deze zaak gehoord. Over de scheiding van tafel en bed werden verklaringen afgelegd door een procureur, een deurwaarder en door de bovenbedoelde vrouw zelf.

De onderwijzeres verklaarde o. a. dat herhaaldelijk door den vader en diens zuster pogingen zijn gedaan om het kind te zien. Beschuldigde Mendes heeft onderzoek ingesteld naar de localiteit. Hij heeft zich aangemeld om haar man te spreken, onder het voorgeven, dat hij van hem dansles wilde nemen. Haar was door de moeder de uitdrukkelijke last gegeven het kind met niemand mede te laten gaan die niet bepaald door haar werd aangewezen. Het kind werd óf door de meid óf door een politie-agent naar school gebracht en van school gehaald. Uit vrees dat men het kind zou ontvoeren, heeft zij het in meisjeskleeren gestoken, vroeger naar huis doen gaan op een dag, dat beschuldigde, onder den naam van Benevente, zich bij haar had aangemeld om naar het kind te informeeren. Zij heeft toen na het vertrek der bewuste personen een vigilante gezien, die in de nabijheid der school geruimen tijd gewacht heeft. Verder legde zij getuigenis af over de plaats gevonden feiten, over de drift waarmede de beschuldigde vader dien dag in hare woning binnentrad en tot haar zeide: „waar heb je mijn kinderen gelaten, ik moet ze hebben, anders zal ik je vermoorden.” Toen hij vergezeld van de overige beschuldigden, binnendrong, toen beschuldigde Mendes zelfs de deur intrapte week zij voor de overmacht, maar snelde naar den tuin, om daar moord te roepen; vandaar dat het rijtuig nog is aangehouden, waarmede beschuldigden het kind wilden vervoeren, dat zij gegrepen en een blauwen doek over het hoofd gedaan hadden. Beschuldigden verklaarden dat zij het kind alleen hadden willen zien, en dat er twist was ontstaan zoodra dat tegen vroeger gedane belofte door de onderwijzeres was geweigerd. Zij wisten zelf niet hoe het kind in het rijtuig is gekomen, te midden van het ontstane gedrang, maar hielden vol dat hun doel alleen was het kind te zien. De getuigen a decharge verklaarden dat zij, eenige dagen vóór het feit, in den kring van de familie d’Oliveyra hadden hooren zeggen, dat zij het kind zouden gaan zien. De ontvoering zou dus niet in het plan hebben geleden, maar door de weigering en de houding van het bijeengeschreeuwde publiek zijn geprovoceerd.

De adv.-gen. mr. Jolles achtte het bewijs der feiten geleverd en trachtte in een uitvoerig betoog aan te toonen de toepasselijkheid van 354 van den Code Penál. Hij wilde echter, op grond van een verklaarbaar gevoel van den vader voor zijn kind en van het geringe veroorzaakte nadeel, in ruime mate verzachtende omstandigheden aannemen. De eisch was een celstraf van drie maanden tegen den vader en tegen den beschuldigde Mendes, een celstraf van 45 dagen tegen de beide zusters des vaders. De verdediger mr s. Katz bestreed de verschillende juridieke gronden en hechtte zeer aan de verklaring des vaders, dat hij slechts voornemens was geweest zijn kind te gaan zien. Hij zag dan ook met vertrouwen een gunstige beslissing tegemoet.

Historicus Jaap Cohen dook dieper in deze geschiedenis voor zijn boek De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira, een Portugees-Joodse familiegeschiedenis (Amsterdam 2015) en plaatste dit verslag in een breder perspectief:

Het huwelijk tussen Sophia Kool (Amsterdam, – Amsterdam, ) en Abraham d’Oliviyra (Amsterdam, – Amsterdam, ) vond plaats in het begin van 1875. Negen maanden na het huwelijk beviel Sophia van de eerste zoon, Jacques en een jaar later van de tweede zoon Joseph die Joost genoemd werd. In april 1878, Sophia was inmiddels zwanger van de derde zoon, vroeg ze echtscheiding aan. Abraham vertrok uit hun woning aan de Nieuwe Kerkstraat en ging uiteindelijk op de Gerard Doustraat wonen. Waarschijnlijk was Abraham bang dat hij na de echtscheiding zijn zoons niet meer zou mogen zien en hij begon met het traineren van de scheiding – en daardoor kon ook de alimentatie niet worden vastgesteld. Sophia stond er echter op dat Abraham met geld over de brug zou komen en twee jaar na de scheidingsaanvraag, inmiddels al in 1880, kwam zus Mirjam d’Oliveyra op de proppen met een verklaring dat haar broer onvermogend was. Dat was overdreven, maar toch had de in de Kaapse Tijd rijk geworden Abraham teveel geld over de balk gesmeten en had het beduidend minder breed. Rond 1880 was Abraham overigens verhuisd naar Antwerpen waar de diamantindustrie juist opkwam en er nieuwe mogelijkheden waren. De arrondissementsrechtbank in Amsterdam sprak in dat jaar de scheiding van tafel en bed uit en de drie kinderen, de jongste heette Salomon (roepnaam Simon, Amsterdam, – Amsterdam, ), werden aan Sophia toegewezen. Abraham kwam weer terug naar Amsterdam en probeerde inderdaad op de 19e november 1883 zijn kinderen terug te krijgen. Met zijn zussen Rebecca en Sophia en de vriend van Sophia, Isaac Mendes, drongen zij de school binnen. Isaac wist waar hij moest zijn, trapte de deur van het lokaal waar Joost, toen drieënhalf jaar oud, zat in, wikkelde hem in een doek en nam hem mee naar buiten. Daar stond op de Nieuwmarkt een koets klaar om hem mee te nemen.

De onderwijzeres had het inmiddels op een schreeuwen gezet en de gealarmeerde omstanders schoten te hulp en overmeesterden de ontvoerders. Als ‘de Amsterdamse Kinderroof’ werd de gebeurtenis vervolgens uitgebreid in de kranten verhaald.

Abraham pakte na de veroordeling en de straf de draad weer op en stapte rond 1881 weer in de diamanthandel. Hij trouwde opnieuw, met Fanny Josephine Jacob (Groningen, – Amsterdam, ) en kreeg met haar dertien kinderen, waarvan er acht volwassen werden. De jongste zoon van Abraham en Sophia, Salomon, trouwde met de actrice Adrienne Solser.

 

bron:
“De Ontvoering van een Kind.”, “De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad”. ‘s-Hertogenbosch, 04-03-1881. Geraadpleegd op Delpher op 14-01-2018, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010265709:mpeg21:a0012.
Jaap Cohen, De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira, een Portugees-Joodse familiegeschiedenis (Amsterdam 2015).
www.joodsmonument.nl, lemmata familie d’Oliveira (geraadpleegd 20 december 2018).
www.joodserfgoedrotterdam.nl, lemma Adrienne Solser (geraadpleegd 20 december 2018).

laatst bijgewerkt:
26 september 2019