(Raphael) Felie Pais

door Hans Knoop

Op de Portugees Israëlietische begraafplaats in Ouderkerk is gisteren (5 november 1972 – red) een van de markantste Amsterdamse joodse persoonlijkheden, de schroothandelaar Felix Pais begraven. De heer Pais was de oprichter en tot 1969 de eigenaar van de N.V. IJzerhandel Hollandia en bezat daarnaast nog bedrijven in België en Zuid-Afrika. De begrafenis werd door tal van bekende Amsterdamse persoonlijkheden bijgewoond.

De heer Pais, die een miljoenenbedrijf met meer dan vijfhonderd werknemers achterlaat, begon zijn carrière als succesvol schroothandelaar reeds op dertienjarige leeftijd in Delfzijl waar hij, na vijf jaar lagere school te hebben genoten, met een roeiboot de scheepswerven afging op zoek naar schroot. Zeven jaar later begon hij een schroothandel in Amsterdam, die zou uitgroeien tot verreweg de grootste in ons land. In 1929 sloeg Pais zijn „slag” toen hij het toen uitgebrande Paleis voor Volksvlijt aan het Amsterdamse Frederiksplein opkocht en daar 5000 ton schroot aan  overhield – het grootste sloopobject uit de vaderlandse geschiedenis. Bij het slopen bleek een fortuin aan koper en of ook lood in de grond te liggen wat niemand van de bidders bij de slooptender had gedacht. Hij won de tender met twee anderen en kocht die uit in een vroeg stadium.

Nuchter

Een jaar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sloeg Felix Pais, die toen reeds de eigenaar van een miljoenenbedrijf was, opnieuw toe toen hij een voor de kust van IJmuiden op een mijn gelopen Finse vrachtboot beladen met hout opkocht. “Hij bleef altijd nuchter. Zo wist hij toen dat dat schip vanwege de houtlading aan boord nooit zou kunnen zinken. Het schip heeft hij in Amsterdam laten repareren en het kort daarop met een reusachtige winst weer afgestoten”, aldus vertelde ons een van zijn, uit Amerika overgekomen zonen. In de oorlogsjaren wist Felix Pais met zijn gezin via Spanje en via Cuba naar Amerika te vluchten, „maar”, herinnert zich zijn zoon, „hij was de eerste die weer terug in Amsterdam was. De man kon eenvoudigweg niet buiten zijn Amsterdam”.
De familie had in Nederland een visum gekregen en de Duitsers lieten hun nog doorgaan naar Cuba dat toen nog onafhankelijk was en nog niet aangesloten was bij de geallieerden).

In Knokke

Dat ondervonden zijn beide in Amerika woonachtige zonen ook nog vorige maand, toen zij hun ernstig zieke vader bezochten in zijn kapitale villa in Knokke, waar hij de helft van het jaar vertoefde. „De dokter had hem verboden om zelfs nog maar het huis te verlaten, zo ernstig was het. Maar toen hij mij zag zei hij: „Ik wil nog één keer met de auto naar Amsterdam, langs alle plaatsen waar ik zo van gehouden heb. Daarna wil ik wel sterven”. En aldus geschiedde. In tegenwoordigheid van een van zijn zonen, zijn schoondochter en de chauffeur werd Felix vanuit Knokke (de andere helft van het jaar bracht hij door in het luxueuze hotel Negresco in Nice) naar Amsterdam gereden voor een twee dagen durende afscheidstocht van Groot-Mokum.

De barbier

Van iedereen nam Felix — een van de laatste monumenten van het Rembrandtsplein — afscheid. Van het huls aan de Minervalaan, waar hij zoveel gelukkige jaren had gehad, van de Schillerbar, van de barbier die hem altijd schoor, van Hotel de I’Europe en nog zoveel andere plaatsen. Dinsdag jl. stapte hij in hotel Negresco uit het leven. Zijn stoffelijk overschot werd eind vorige week naar Amsterdam overgevlogen. „Het is eenvoudigweg niet in woorden weer te geven hoe deze man van Amsterdam en Nederland heeft gehouden”, herinnert zich een van zijn zonen. „Als hij bij ons in San Francisco op bezoek was en we namen hem mee naar Palm Springs — toch niet het eerste de beste oord — dan had hij het al weer over Amsterdam en Nederland”.

“Als hij in Knokke was dan moest ’s ochtends om zeven uur de chauffeur naar Nederland rijden om De Telegraaf voor hem te halen, omdat die pas ’s middags om twee uur in Knokke te koop was. Onze vader had alleen vrienden, we hebben nog nooit iemand ontmoet die hem niet mocht”. Een van Felix’ grootste liefhebberijen — naast werken dat hij vrijwel de klok rond deed — was het uitnodigen van vrienden in restaurants voor maaltijden en een gezellige borrel. Dan was hij op zijn best. Toch hield het schroot en de sloop hem ook vaak nog tijdens dit soort feesten bezig.

Zijn hoofddirecteur en neef, de heer Ben Pais: “Zodra hij begon luciferhoutjes door te breken wist ik dat het mis was. Dan broedde hij weer wat uit, dan zag hij weer ergens geld zitten. Deze man heeft eigenlijk nooit rust gehad, duizenden luciferhoutjes heeft hij gebroken”.

Nooit „nee”

Zo gemakkelijk als het geld bij Pais binnenkwam, zo gemakkelijk gaf hij het daarna weer aan tal van liefdadige doeleinden uit. Felix Pais heeft nimmer tegen welk liefdadig doel dan ook „nee” kunnen zeggen. Voor een (meestal zeer grote) gift werd echter altijd een tegenprestatie geëist, en die luidde: er mag geen ruchtbaarheid aan worden gegeven. Tientallen mensen die hij in zijn bewogen en zo succesvolle leven heeft geholpen waren gisteren in Ouderkerk aanwezig. Vrienden, kennissen, personeelsleden, alles was er. Ook zijn trouwe chauffeur.

 

bron:
“Nooit „nee””. “De Telegraaf“. Amsterdam, 06-11-1972. Geraadpleegd op Delpher op 03-08-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011197188:mpeg21:a0178
aanvullingen en wijzigingen met dank aan Herbert Markus d.d. 4 augustus 2016.

gepubliceerd:
3 augustus 2016

laatst bijgewerkt:
26 september 2023