Izrael Eljasz Maroko

1926

Izraël Eljasz Maroko (Zdunska Wola, – Sobibor, was vanaf 6 juni 1926 oppervoorzanger in Amsterdam. Hij was gehuwd met Rajzel Nejman (Skulsk, – Auschwitz, ) en zij hadden vier kinderen; Marjem (Kutno, – Auschwitz, ), Hersz (Kutno, – Sobibor, ), Szijmon Wolf (Tarnov, ) en Sara Golda (Amsterdam, – Auschwitz, ).

1932

Izraël Eljasz Maroko
Izraël werd gezien als een van de beste voorzangers uit zijn tijd. Voor zijn aanstelling in Amsterdam was hij voorzanger in Presburg (Bratislava). In 1926 kreeg Izraël een aanstelling in Amsterdam, na een verkiezing, die hij met 177 van de 224 stemmen won. Volgens het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 11 juni 1926 werd zijn vertrek uit Presburg zeer betreurd.
Bij een bezoek van koningin Wilhelmina met prinses Juliana aan de synagoge zong hij voor hen. Izrael was een van de beste als het ging om het overbrengen van de emotie en de betekenis van de stukken die hij zong. Hij studeerde veel en onderwees zijn kinderen deels zelf. Zoon Simon kreeg ook privélessen bij een rabbijn.

Jacob Obrechtsjoel
Tijdens de opening van deze synagoge op 8 mei 1928 leidde oppervoorzanger Maroko de dienst.

Rajzel Nejman
Haar zoon Simon herinnerde zich dat moeder vooral in de keuken te vinden was. Voor de oorlog had het gezin huishoudelijke hulpen. Het waren vaak Duitse dienstmeisjes, wat in die tijd vrij gewoon was in Nederland.

Szijmon Wolf Maroko
Simon Wolf overleefde de sjoa en maakte in 1946 alija (emigreerde naar Israël). Later ging hij naar Michigan in de Verenigde Staten. Op 19 februari 1986 werd Simon geïnterviewd door Sidney Bolkosky. In dit interview vertelde Simon ook over zijn tijd in Amsterdam.

Het gezin was diep religieus en hield zich aan alle voorschriften. Ze waren trouwe dagelijkse sjoelbezoekers en de Grote Synagoge was hun sjoel. Op school, de Palacheschool, had Simon ook contact met Sefardische klasgenoten. Er zaten kinderen met namen als Rodrigues Pereira, Texeira De Mattos en Vaz Dias in de klas. In zijn klas zat één meisje en zij was de beste leerling.

Thuis werd er Nederlands gesproken omdat vader en moeder wilden dat de kinderen Nederlandse burgers zouden worden. Vader en moeder zelf spraken wat Jiddisj. In de jaren voor de machtsovername door Hitler in 1933 wilde vader dat er ook Duits gesproken werd, aangezien Duits werd gezien als hoogstaande internationale taal. Wanneer vader en moeder iets wilden bespreken wat de kinderen niet mochten weten spraken ze Pools. Dat verstonden de kinderen niet.

De warmste herinneringen van Simon waren die wanneer het gezin rond de tafel zat voor de sjabbat of een seder. Dan was er warme, veiligheid en vrede. Het gezin was heel traditioneel.
Na 1933 kwamen er regelmatig gasten over de vloer. Het waren vluchtelingen uit Polen of Duitsland. Ook na de diensten in de sjoel waren er nog wel eens mensen die niet vertrokken. Ook zij waren vluchtelingen, konden nergens heen en hadden niet te eten. Vader nam een of meer van hen dan mee naar huis.

In het Amsterdam van zijn jeugd kende Simon geen antisemitisme. Hij ging naar een Joodse basisschool en zat een jaar op de UvA waar hij begonnen was met een studie medicijnen. De tijd op de UvA was bijzonder, want de nazi’s waren al de baas en officieel mochten Joden niet meer aan de universiteit studeren. Onder het mom van een cursus heilgymnastiek kon de studie er nog wel plaatsvinden. Dit was een list, en ieder wist dat bij ondervragingen men moest zeggen dat het over gymnastiek ging.
Simon wist in zijn ervaringen niet wat antisemitisme inhield. Tegelijkertijd had Simon eigenlijk alleen Joodse vrienden. Thuis werd er ook niet gesproken over eventueel antisemitisme in Nederland, maar vader vertelde wel over zijn ervaringen in Polen. Zo vertelde hij dat wanneer hij in Polen op het trottoir liep en je niet de straat op ging wanneer er een Pool aankwam je in je gezicht gespuugd werd of erger. Vader zei altijd dat hij de vrijheid in Nederland kon ruiken. Vader was blij toen hij in Nederland een aanstelling kreeg.

Simon herinnerde zich de typische gebruiken. Voor Pesach stonden er voor de Grote- en de Nieuwe Synagoge op het plein waar nu de Dokwerker staat grote containers met water die heet werden gestookt voor het kasjeren van het vaatwerk.

Het uitbreken van de oorlog kon de toen bijna zeventienjarige Simon zich nog herinneren. Hij weet nog het geluid van bommen die explodeerden op Schiphol. Het gezin woonde op de Plantage Kerklaan 55boven en op het balkon was dat geluid hoorbaar. Naast hun huis was een taxionderneming. Daar werd het bij de inval heel druk. Kennissen probeerden een taxi te krijgen om zo naar een van de havens te gaan om zo nog weg te komen. Het lukte enkelen om zo te vluchten, de meesten lukte het niet.
Verder herinnerde Simon zich de verduistering van het huis. Er mocht geen licht naar buiten schijnen vanwege mogelijke bombardementen vanuit vliegtuigen. Dat was vlak voor de oorlog. Toen Nederland capituleerde waren de straatlantaarns weer aan. Simon moest erom huilen, hij wist dat dit een teken was dat Nederland zich had overgegeven.
Iets later moesten er stroken papier op de ruiten worden geplakt. Wanneer er een bombardement was, zou op die manier het versplinterende glas niet de kamer in worden geblazen. Simon plakte deze zwarte stroken voor zijn raam, bovenaan het huis, in de vorm van een Magen David (Davidster). Vader droeg hem op dat weg te halen.

De gebeurtenissen rond de Februaristaking en wat er aan vooraf ging, heeft Simon niet zelf meegemaakt. De onlusten vonden vooral rond het Waterlooplein plaats en niet in de Plantage. Maar wat Mauthausen betekende was al snel in heel Amsterdam bekend. Ook het feit dat alle jongens die er omkwamen/werden vermoord gecremeerd werden en dat de ouders geld moesten betalen voor de as die werd teruggestuurd.
Simon kwam in de Hollandsche Schouwburg terecht. Hij herinnerde zich dat er mannen rondliepen met een band rond hun arm. Zij waren lid van de Joodsche Raad. Ze moesten ervoor zorgen dat het eten en dergelijke werd verzorgd. Een van hen werd door Simon aangesproken en hij vroeg hem of er een mogelijkheid was om te ontsnappen. Hij beaamde dit en bracht me naar de plek waar dit kon.
Om voorlopig niet gedeporteerd te worden kreeg Simon een werkplek in het Joodse Ziekenhuis (NIZ – Nieuwe Keizersgracht). Simon werkte daar voor de burgerverdediging. Op een nacht had hij er gewerkt en in de ochtend moest ieder zich melden in de centrale hof. De namen werden opgenoemd, en ook die van Simon. Simon zag er een van de twee hoogste functionarissen van de Joodsche Raad staan, Abraham Asscher. Via het Rode Kruis had Simon verzocht om een telegram te sturen naar iemand die hij kende in het Britse Mandaatgebied Palestina. Dat kon een reden worden dat hij naar Palestina zou mogen reizen. Een verklaring van het Rode Kruis zou een deportatie kunnen uitstellen. Simon vroeg Asscher hoe een en ander zat, en hij meldde dat, wanneer Simon in Westerbork zou zijn, dat vast geregeld kon worden.

Simon en anderen werden na deze gebeurtenis in een truck geladen die niet direct naar de Hollandsche Schouwburg ging. In plaats daarvan kwam Simon op een plek terecht waar veel toiletten waren. Hij ging er bij een naar binnen en wachtte, en wachtte, en plotseling hoorde hij geluiden van mensen die vermoedelijk in een trein werden geladen om naar Westerbork te gaan. Toen het rustiger werd hoorde Simon dat iemand met laarzen de toiletten opende en weer sloot. Het toilet van Simon was op slot gedraaid en toen die aan de beurt was, en niet open ging, werd er ‘Aufmachen’ geschreeuwd. Simon opende en werd direct gemept. Hij vertelde in zijn beste Duits dat hij diarree had en dat hij zich bij de anderen zou voegen. Maar Simon bleef er nog uren rondhangen en een half uur voor de avondklok inging, om acht uur, zag hij iemand van de Joodsche Raad. Die bracht hem naar de Hollandsche Schouwburg en ook nu kon hij daar weer ontsnappen. Hij besloot terug te gaan in de richting van het ziekenhuis op de Nieuwe Keizersgracht. Daar kwam hij aan en de zus van een zwager, die daar verpleegster was, zorgde dat hij er kon overnachten. De volgende dag ging Simon terug naar huis op de Plantage Parklaan 55b. Hij wist dat hij er maar kort kon blijven en dat het niet lang zou duren voor het huis gepulst zou worden. Hij moest dus weg.

Deportaties
De deportaties begonnen in juli 1942 en moeder zei toen tegen Hersz en Simon: ‘waarom gaan jullie niet weg en ergens in een onderduik?’ Maar Simon werd hier heel onrustig van. Want, wat te doen?  Waarheen? Nadat Simon twee keer was opgepakt ging hij uiteindelijk onderduiken.

Westerbork
Op 25 mei 1943 werden Izrael, Rajzel, Hersz en Sara Golda in Westerbork geregistreerd. Ze kwamen in Barak 61 terecht.

Het grootste deel van het gezin werd opgepakt tijdens een razzia. Simon was niet thuis, hij was aan het werk. Hij werkte die nacht in het ziekenhuis en vroeg iemand die in gewone kleding het ziekenhuis moest bewaken, en die waren doorgaans wel te vertrouwen, of hij naar zijn ouders kon gaan en ze zeggen dat ze zich op zolder moesten verstoppen. Want dat er weer een ‘actie’ van de bezetter zou komen was duidelijk. De volgende dag was de man terug en vertelde dat het te laat was. De buurt was afgezet en hij kon niet bij het huis komen. Die middag, de razzia was voorbij,  kon Simon wel naar het huis toe. Ieder was weg, en de spullen die klaar hadden gestaan om mee te nemen naar Westerbork stonden er nog. Ze zaten in Westerbork en het lukte Simon om hun spullen daarheen te sturen.

Ook Simon werd opgepakt. Hij was in de Grote Synagoge tijdens Tisja b’Av 1943 (9/10 augustus 1943) en daar werd medegedeeld dat de kaasrantsoenen (de distributiebonnen) ook bruikbaar waren voor koosjere kaas. Dus op 11 augustus ging Simon nietsvermoedend naar het kantoor van de opperrabbijn, dat vlakbij de synagoges was gevestigd. Daar werd gezegd dat Simon een aantal andere mensen moest verzamelen zodat men een volledige koosjere kaas kon kopen. Toen Simon een klein stukje had gelopen werd hij aangehouden door een man in burgerkleding. Simon moest zijn persoonsbewijs tonen en dit werd zorgvuldig geïnspecteerd. Hij moest mee naar de overkant van de straat waar een smid woonde en moest daar wachten. Simon werd niet alleen gelaten, er was nog een man in burgerkleding. De man keerde terug en zei Simon dat hij wel wist waar hij heen moest. ‘Waarheen dan?’, vroeg Simon. ‘Naar de Schouwburg’. 

Met hem liep Simon door de Jodenbreestraat. Er waren andere mensen maar een mogelijkheid om te vluchten was er niet. De man had een revolver. Simon kwam bij de schouwburg aan en meldde daar direct dat op zijn kaart stond dat hij er al geweest was. Simon kreeg een tip over hoe hij kon ontsnappen en hij ging via het dak van de Schouwburg. Via een leegstaand huis kon hij de straat bereiken maar eerst werd de Jodenster van de kleding verwijderd. Hij keerde terug naar het huis op de Plantage Kerklaan en besloot om nu wel in onderduik te gaan. Een paar dagen verstopte Simon zich nog in het ouderlijk huis en werd toen door het verzet opgehaald om met de trein naar de onderduik te gaan. Hij werd bij aankomst opgevangen en vervolgens naar een boerderij gebracht. In principe had de boer alleen studenten als onderduikers, dus Simon vertelde meteen dat hij Joods was. Dat was geen probleem.

In de boerderij was een kleine ruimte tussen het toilet en het dak, en dat werd de locatie waar Simon onderdook. Er moest betaald worden voor de onderduik. De jonge boer en zijn vrouw hadden net een kind gekregen en extra inkomen was welkom. Simon voelde zich een deel van het gezin. Omdat Simon er niet Joods uitzag kon hij relatief vrij rondlopen. Na de Slag om Arnhem kreeg Simon valse identiteitspapieren met de naam Willem Meester waarop stond dat hij een evacué was uit Arnhem.

In deze periode dat Simon veel aan zijn familie. Hij wist wel dat ze naar Polen waren, en hoopte dat ze zouden overleven. Hij herdacht ze steeds in zijn gebeden. Na de oorlog kreeg Simon via het Rode Kruis te horen dat hij de enige overlevende van het gezin was. In 1946 maakte Simon een illegale alija (emigreerde) naar het Britse Mandaatgebied Palestina. Na de oorlog verloor Simon langzaam maar zeker zijn geloof. Na de oorlog keerde hij af en toe terug naar Amsterdam en raakte in een diepe depressie.
In Israël woonde familie, in Tel Aviv een neef van Simons vader, een halfzus van zijn vader in Kiryat Chaim bij Haifa en Simon verbleef een tijd bij de neef van zijn vader. Na een tijd, vanaf het begin van 1947, kwam Simon in Kibboets Kvutzat Yavneh, waar meer Nederlandstalige bewoners waren. Hij werd getraind door de Hagana en verdedigde de kibboets. Simon besloot dat hij in Israël wilde blijven. De kans dat hij een arts zou worden was wel heel klein wanneer hij in de kibboets zou blijven, en studeren in Israël was erg lastig.

In een andere kibboets ontmoette Simon zijn echtgenote, Ruth. Via een oom in Detroit ging Simon in 1952 medicijnen studeren op de Wayne University in de Verenigde Staten. In 1953 ging hij terug naar Amsterdam en kon daar verder studeren. De tentamens die in 1941 gehaald waren, werden nog steeds geaccepteerd. Hij woonde zes jaar in Amsterdam met Ruth en de twee oudste kinderen werden er geboren. Simon vestigde zich in de Verenigde Staten als arts. Hij overleed in 2003.

 

 

bron:
Izraël Eljasz Maroko, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 535.
Interview Simon Maroko, © The Regents of the University of Michigan, 2007, The University of Michigan-Dearborn, http://holocaust.umd.umich.edu.
Rajzel Nejman, Kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130338514 (Rajzel MAROKO NEJMAN).
Izrael Maroko, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130338513 (Izrael E MAROKO).
Obrechtsjoel, STADSNIEUWS. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 24-02-1928, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 27-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000579051:mpeg21:p00002.
J. E. MAROKO, die Zondag gekozen is tot oppervoorzanger bij de Ned. Isr, Hoofdsynagoge te A’dam. “Algemeen Handelsblad”. Amsterdam, 15-02-1926, p. 12. Geraadpleegd op Delpher op 27-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010658421:mpeg21:p012.
Oppervoorzanger I. E. MAROKO,. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 19-08-1932, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 27-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000586077:mpeg21:p00006.
Presburg, STADSNIEUWS. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 01-01-1926, p. 18. Geraadpleegd op Delpher op 28-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000585043:mpeg21:p00018.
verkiezing, “Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad”. ‘s-Gravenhage, 16-02-1926, p. 10. Geraadpleegd op Delpher op 28-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010010169:mpeg21:p010.
AFSCHEID VAN OBERKANTOR MAROKO VAN PRESBURG.. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 11-06-1926, p. 10. Geraadpleegd op Delpher op 28-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858129:mpeg21:p010

illustratie:
J. E. MAROKO, die Zondag gekozen is tot oppervoorzanger bij de Ned. Isr, Hoofdsynagoge te A’dam. “Algemeen Handelsblad”. Amsterdam, 15-02-1926, p. 12. Geraadpleegd op Delpher op 27-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010658421:mpeg21:p012.
Oppervoorzanger I. E. MAROKO,. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 19-08-1932, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 27-09-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000586077:mpeg21:p00006.

gepubliceerd:
28 september 2023

laatst bijgewerkt:
28 september 2023