Jacob Felix van Cleef

Zomaar een eerste steen bij Koffieshop Solo op de Kromboomsloot hoek Korte Koningstraat. Jacob Felix van Cleef legde er op 7 maart 1928 de eerste steen en was toen zes jaar oud.  Wie was hij en waarom werd daar een eerste steen gelegd?

Jacob was de zoon van kaashandelaar Samuel van Cleef (Amsterdam, 10 oktober 1890 – Auschwitz, 11 augustus 1942) en Elisabeth Bosman (Rotterdam, 12 augustus 1900 – Auschwitz, 11 augustus 1942). Hij werd geboren op 5 maart 1922. Samuel bezat twee kaaspakhuizen in Amsterdam. In 1941 werd er een Verwalter aangesteld en de zaakwaarnemer verkocht de pakhuizen. Gedurende de oorlog werden de pakhuizen ontdaan van het hout door de buurtbewoners. Na de oorlog moest Jacob tien jaar lang strijd voeren om de pakhuizen terug te krijgen.

De zaak ging in de oorlog naar de niet-Joodse kaashandelaar Jacob Molenkamp, een van Samuels  zakenrelaties. Deze man bleek niet te vertrouwen en verrijkte zich aan de zaak van Samuel.  Samuel van Cleef was eigenaar van de firma S.S. Kransberg, groothandel in koosjere kaas. Het was een familiebedrijf dat ooit van Salomon Kransberg was.
De kaaspakhuizen bevonden zich in de Jodenbuurt. Het kantoor was ooit op de Sint Anthoniesbreestraat 18. Een van de kaaspakhuizen was kaaspakhuis De Sperwer aan de Kromboomsloot 33, dit  bestaat niet meer en heeft plaatsgemaakt voor nieuwbouw.

In de oorlog sprak Samuel met Jacob Molenkamp af dat hij de zaken zou waarnemen zolang Samuel dat zelf niet mocht en Molenkamp huurde de pakhuizen van de nazi’s. In 1943 kocht hij ze voor een bedrag van 29.000 gulden. Tijdens de oorlogswinter bleken de panden niet meer te redden. Molenkamp kreeg nog 16.000 gulden terug te krijgen als opbrengst van de afbraak. Na de bevrijding was hij eigenaar van twee kavels bouwgrond. Samuel, die tijdens de bezetting was ondergedoken, ontdekte dat Molenkamp de panden in de oorlog had gekocht.

Jacob was de enige erfgenaam maar rechtsherstel tussen hem en Molenkamp bleek niet op minnelijke wijze mogelijk. Molenkamp wilde van Samuel de volledige koopsom terug. In principe werden (de erfgenamen van) de bezitters van onteigend Joods onroerend goed na de oorlog weer in hun bezit hersteld. Maar als er inkomsten en uitgaven waren geweest ontstond daar vaak ruzie over. Was de koper een NSB’er dan ging het rechtsherstel meestal vrij soepel. In dat geval was de onrechtmatige koper geïnterneerd en stonden zijn bezittingen onder beheer. Molenkamp was geen lid was van de NSB, al was hij wel vanaf het begin van de oorlog fanatiek pro-Duits, zo blijkt uit het archief van de Politieke Recherche Afdeling Collaboratie.

In zijn woonplaats Breukelen werd Molenkamp, die daar midden in de gemeenschap stond, tijdens de oorlog locoburgemeester. Op 22 juni 1942 kreeg Molenkamp “onder verwijzing naar de beschikking van den Commissaris-generaal voor de Openbare Veiligheid” het verzoek opgave te doen van door Joden ingeleverde rijwielen. Een dag later gaf hij de namen op van alle Joden in Breukelen en wel “in 6-voud, in alfabetische volgorde – goed overzichtelijk – in het Duitsch opgemaakt”. Op 24 juni 1942 ondertekent Molenkamp een verklaring dat de Joden A.J. Matteman, J. Messcher en S. van Zuiden ieder een herenrijwiel hebben ingeleverd. Op dezelfde dag stuurt hij de namen van alle joodse ingezetenen van Breukelen naar de Sicherheitspolizei. Twee gezinshoofden zijn gemengd gehuwd, maar Simon van Zuiden en zijn vrouw Sara van Zuiden-Rozevelt werden gedeporteerd en in Auschwitz vermoord.

Onmiddellijk na de bevrijding kreeg Molenkamp huisarrest, werd hij uitgesloten van het lidmaatschap van het college van B en W en ontslagen als ambtenaar van de burgerlijke stand. Zijn vermogen en onroerend goed werden ondergebracht bij het Nederlands Beheersinstituut. In 1947 verschijnt hij voor een van de speciale tribunalen die overal in het land waren opgericht om ‘foute’ Nederlanders te berechten.
Tijdens het vonnis van de rechtszaak komen ook de kaaspakhuizen van Samuel ter sprake. Het tribunaal oordeelt dat deze aankoop “generlei zin” had, omdat de panden reeds in handen van de Duitsers bleken te zijn en beschuldigde dit ook had kunnen beseffen, maar dat Molenkamp in dit geval niet doelbewust heeft gehandeld in strijd met de belangen van het Nederlandse volk.Het tribunaal veroordeelt hem tot tien jaar ontzetting uit het actieve en passieve kiesrecht. Het beheer over zijn volgens het tribunaal “in de bezettingstijd aanzienlijk vermeerderde vermogen” wordt opgeheven, zodat in mei 1948 Molenkamp ook weer gewoon eigenaar is van de bouwpercelen waarop de pakhuizen stonden. Het duurt uiteindelijk tot 1951 voordat de Raad voor het Rechtsherstel uitspraak doet in de zaak Van Cleef-Molenkamp. De essentie van de kwestie was: handelde Molenkamp met de aankoop van de pakhuizen op verzoek van wijlen Samuel van Cleef of niet? Molenkamp verklaarde bij zijn verhoor in 1947 dat hij Samuel voorstelde diens bedrijf op naam van een stroman te stellen, namelijk zijn zoon. Samuel weigerde dit, aldus Molenkamp.

De dag na de deportatie van Samuel ontving Molenkamp al een brief van de Verwalter, aannemer en makelaar J. van Rijn, waarin deze hem aanbood het pand aan de Kromboomssloot met voorkeursrecht te kopen. Molenkamp heeft interesse in aankoop van de panden.In april 1943 koopt Molenkamp de beide pakhuizen van de Duitsers, naar later blijkt met behulp van een door een NSB’er – zijn collega-wethouder in Breukelen – verstrekte hypotheek. Na de invasie, als duidelijk wordt dat Duitsland de oorlog gaat verliezen, begint hij zich in te dekken. Als hij zijn makelaar in juni 1944 opdracht geeft een van de pakhuizen te verhuren, schrijft hij: “Zoals u weet heb ik destijds die panden gekocht om ze weer ter beschikking te kunnen stellen mijner oude relatie.” In de hongerwinter gaat het mis. Overal stroopt de bevolking van Amsterdam de lege huizen van de weggevoerde Joden af, op zoek naar brandhout en alles wat maar waarde heeft. Op de Kromboomssloot wordt diverse malen ingebroken en Molenkamp laat in maart 1945 de politie weten dat 432 kaasplanken waarvan 260 van nieuw, prima grenenhout zijn ontvreemd alsmede 82 stellingen. Hoewel hij bewaking heeft laten instellen is het andere pakhuis dan al niet meer te redden.

De Raad voor het Rechtsherstel oordeelt uiteindelijk bij vonnis van 24 april 1951 dat “deze percelen Joods bezit waren, en in het kader der plundering van de Joodse bevolking door den bezetter werden verkocht, zodat Molenkamp niet te goeder trouw was in den zin van artikel 32 lid 1”. Dat Molenkamp bij de aankoop van de panden op verzoek van Samuel van Cleef handelde ‘is niet aannemelijk gemaakt’. Niettemin acht de Raad het ‘niet onaannemelijk’ dat Molenkamp nádat hij de pakhuizen had gekocht toch de belangen van Van Cleef had willen dienen.

Halverwege de jaren vijftig was de schuld van Molenkamp aan de erfgenamen van Samuel uiteindelijk volledig voldaan. Maar waar is de brandkast gebleven en wat is er met de familiefoto’s en de andere bescheiden gebeurd?
Deze werd in september 1945 door een smid uit Utrecht opengebroken. Maar de familie Van Cleef werd daar buiten gehouden. In 1980 spreek nabestaande Alfred van Cleef een van de nabestaanden van Molenkamp – die in dat jaar op 95-jarige leeftijd overleed:  “Toen vader overleed waren er inderdaad allerlei mappen, bescheiden en foto’s, waarvan we niet wisten wat dat allemaal was. Wat ermee is gebeurd? Naar de afvalverbranding gebracht.”

Terug naar zijn zoon, de legger van de eerste steen. Jacob Felix van Cleef werd accountant. Hij richtte Mode-import van Cleef B.V. op. Jacob trouwde met Paula Anna Wilhelmina Joachimsthal en kreeg twee kinderen. Jacob overleed op 4 mei 1988 op 66-jarige leeftijd. De laatste keer dat zijn bedrijf in de kranten te vinden is, is in 1994.

 

bron:
Stadsarchief Amsterdam, archiefkaart Samuel van Cleef
Alfred van Cleef, Hoe een joodse overlevende zijn recht moest halen na de oorlog; De verdwenen pakhuizen van Samuel van Cleef in NRC, 11 oktober 1997
“Advertentie”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 30-10-1936. Geraadpleegd op Delpher op 08-05-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871369:mpeg21:a0040
“Advertentie”. “De Telegraaf“. Amsterdam, 23-01-1982. Geraadpleegd op Delpher op 08-05-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011205220:mpeg21:a0207
“Advertentie”. “De Telegraaf“. Amsterdam, 22-10-1994. Geraadpleegd op Delpher op 08-05-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010692049:mpeg21:a0891

illustratie:
eerste steen Kromboomsloot hoek Korte Koningstraat 8 mei 2017 © joodsamsterdam
“Advertentie”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 30-10-1936. Geraadpleegd op Delpher op 08-05-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871369:mpeg21:a0040
“Advertentie”. “De Telegraaf“. Amsterdam, 23-01-1982. Geraadpleegd op Delpher op 08-05-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011205220:mpeg21:a0207

laatst bijgewerkt:
24 september 2019