Joodse slaveneigenaren

indexsusannaasdaal

Gevoeligheden
Geschiedschrijving betekent dat je de geschiedenis onderzoekt en beschrijft, en laat zien hoe het geweest is. Dit artikel stond al jaren op deze website en bij een herpublicatie ter gelegenheid van Keti Koti in 2017 waren de reacties niet van de lucht. “Je moet ook laten zien wie de anderen waren” was daarbij nog de vriendelijkste reactie.
Bij geschiedschrijving over de Joodse geschiedenis van Amsterdam, en daar gaat deze site over, is een inventarisatie van het Joodse aandeel in bijvoorbeeld de slavernij een historische vraag en een artikel daarover een weergave van de gegevens uit de bronnen. Deze vraag is net zo legitiem als de vraag over het Joodse aandeel in de Verlichting, in de Vrouwenemancipatie en in de Arbeidersbeweging. Historische vragen, niets meer en niets minder. Bij een artikel over de Vrouwenemancipatie, zoals het stuk over Aletta Jacobs, wordt de vraag “Je moet ook laten zien wie de anderen waren” niet gesteld.
Daarnaast werden op de herpublicatie reacties geplaatst met een anachronistische blik. De normen en waarden van nu zijn niet te plakken op de 19e eeuw. De waarden en normen van toen kunnen we interpreteren, en vaak niet meer dan dat.

Joodse – meestal Sefardische – Amsterdammers hielpen (financieel) met de kolonie in Brazilië, investeerden en vonden, als zij naar Brazilië gingen, er vrijheden. Toen die kolonie na enkele decennia terugging naar Portugal gingen hun investeringen onder andere naar Suriname.
Er werd in die tijd anders tegen slavernij aangekeken en er was een grote emancipatiebeweging en persoonlijke opofferingen nodig om een einde aan de slavernij te maken. 

Dit verhaal laat iets zien van de nuance in het verhaal. Wie waren de slaveneigenaren, hoe kwamen ze aan slaven? En dan blijkt de eigenaar niet alleen de dikke witte man op de veranda op een plantage te zijn, maar ook de keukenmeid in Amsterdam die nog nooit op de plantage was geweest of er zou komen. Maar wel eigenaar was door een erfenis.
Dienke Hondius schreef een uitstekende gids over het slavernijverleden. Deze geeft het hele plaatje en hier staat meer informatie over deze gids. Daarnaast staat hier de kaart met het volledige overzicht.

Deze website gaat over de Joodse geschiedenis van Amsterdam. Amsterdam heeft vele historische gezichten. Zo wordt de Zeventiende Eeuw (Gouden Eeuw) en de invloed van de Joodse bevolking op die periode vaak belicht, komen de mooie verhalen over Rembrandt en Spinoza naar voren en het feit dat Amsterdam het centrum van de wereld vormde – in de Westerse geschiedschrijving. Maar er is ook een andere kant. Met name de West Indische Compagnie verdiende geld aan de slavenhandel en de plantages in ‘De West’ zorgden voor geld voor het ‘moederland’ en zeker voor Amsterdam. De slavernij heeft sporen achtergelaten in Amsterdam en ook bij een deel van de Joodse bevolking zijn slaveneigenaren te vinden.

De Amsterdamse (Sefardische) Joden speelden een belangrijke rol tijdens de periode dat er een kolonie in Brazilië was. Zelfs de oudste synagoge in Recife is door Amsterdamse Joden gesticht; in Suriname herinnert naast de synagoge in Paramaribo de plaats Jodensavanne aan de Joodse geschiedenis. Er is dus geen reden om aan te nemen dat er onder de Amsterdamse Joden geen slaveneigenaren geweest zouden zijn. En die waren er… Zij gedroegen zich daar precies zo als niet-Joodse slaveneigenaren zich opstelden.

Docent geschiedenis Dienke Hondius, van de Vrije Universiteit van Amsterdam, heeft in juni 2012 een kaart gepresenteerd met zo’n 80 namen en adressen van Amsterdamse slaveneigenaren ten tijde van de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 (Keti-Koti).
Omdat de eigenaren in 1863 een financiële compensatie kregen van 300 gulden per slaaf vanwege de vrijlating van hun slaven (de slaven zelf kregen niets) zijn hun gegevens bewaard gebleven in de archieven. Deze 80 mensen waren heel verschillend, van rijke Amsterdammers tot een keukenmeid, hervormd, katholiek, Joods. Een groot deel van hen was eigenaar van een of meerdere slaven maar had zelf nog nooit een voet gezet in Suriname. Ze lieten hun zaken regelen door vertegenwoordigers. Velen van hen kwamen in het bezit van slaven via een erfenis.

Onder deze 80 mensen waren ook Joden. Het grootste deel van de Joodse slaveneigenaren was in het bezit van slaven gekomen door één enkele erfenis. De Joodse investeringen in Brazilië en later op de Antillen en Suriname waren groot en betrof voornamelijk plantages waar de slaven voor de productie van goederen essentieel waren. Overigens was de slavernij in de negentiende eeuw al op zijn retour. Het was al duidelijk dat de afschaffing eraan zou komen en er werden al beduidend minder slaven gehouden dan in de eeuwen ervoor.

Wie waren die Joodse slaveneigenaren in Amsterdam en waar woonden zij?

Bloemgracht 75
Anna da Costa (12 maart 1839)
Anna da Costa werd in Paramaribo geboren als dochter van Jozua Aron da Costa en Gracia Baruch Louzada op 12 maart 1839 en woonde daar op de Gravenstraat. Ze kwam naar Nederland en ging op de Bloemgracht 75 wonen. Anna was erfgenaam van de boedel van haar vader en in deze boedel erfde ze zes slaven.

Herengracht 45
Isaac van Lier (Arnhem, 27 maart 1807 – 7 april 1869)
Isaac van Lier, arts, was de eigenaar van zes slaven.

Nieuwe Keizersgracht 13
Rebecca de Miranda (22 december 1846)
Rebecca de Miranda was net zoals Abraham Robles erfgenaam van Samuel Henriquez Moron en daardoor ook mede-eigenaar van plantage Susanna’s Daal in Waycoribo. Ze was de dochter van Mozes Salomon de Miranda en Rachel Nahar en was gehuwd met David H. Arrias. Ze overleed waarschijnlijk op 21 januari 1866, 19 jaar oud.

Nieuwe Kerkstraat 91
Sara de Meza
Sara de Meza was gehuwd met Bernard Emanuels. Ze was de dochter van Samuel David de Meza en Deborah d’Fonseca. Ze erfde de slaven van haar vader. Ze heeft een tijd in Suriname gewoond want ze beviel op 14 maart 1863 in Suriname (volgens Surinaamsche Courant).

Nieuwe Kerkstraat 93
Abraham Robles (1802)
Abraham Robles was erfgenaam van Samuel Henriques Moron. Naast slaven was hij tevens mede-eigenaar van plantage Susanna’s Daal in Waycoribo. Waarschijnlijk betreft het hier Abraham Robles, geboren op 17 juli 1802. Hij huwde op 1 februari 1799 met Reijnalda Raphael Montesinos en samen kregen ze twaalf kinderen. Nu staat er in hun stamboom zo’n 580 nakomelingen. Abraham was geen rijke zakenman, hij was turfdrager van beroep.

Nieuwe Kerkstraat 131
Esther Levie Machielse
Op dit adres was vanaf 1833 het Nederlands Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis gevestigd. Esther kreeg zeven slaven uit een erfenis van weduwe Lyon Gideon Machielse (geboren 1790 in Nederland, overleden in Paramaribo, 17 september 1821), Malka Haim Heijmans (1781 – ?). Het echtpaar had vier kinderen, Haim (? – 1819), Gideon (1813 – 1875), Esther (1814 – ?) en Bilha (1817 – 1822). Esther kwam in het Oude Mannen- en Vrouwenhuis terecht.

Rapenburgerstraat 86
Abraham Nunes (9 juni 1835)
Abraham Nunes was erfgenaam van Samuel Henriques Moron en van Joseph Nunes. Door de erfenis van Moron was hij mede-eigenaar van plantage Susanna’s Daal. Joseph Nunes was een Joodse makelaar in suiker in Recife (Brazilië), zo blijkt uit een inventarisatie uit 1835.

Rapenburgerstraat 110
Joseph de Vries
Joseph de Vries was eigenaar van vier slaven in Suriname. Hij was commissionair en graveur van beroep.

Sint Anthoniesbreestraat 58
Esther (5 mei 1853), Mozes Marcus (21 mei 1819) en Izaak Mopurgo (4 september 1851)
Esther was erfgenaam van Abraham Bueno de Mesquita en erfde vijf slaven. Mozes Marcus heeft in Paramaribo gewoond op de Wagenwegstraat 102b en bezat drie slaven, Izaak bezat vijf slaven.

Valkenburgerstraat 71
Rachel Eliazer Gomperts (30 maart 1822)
Rachel woonde op de Steenwerfsgang / Valkenburgerstraat. Dat was een straatarme slop in de stad, en ze erfde één slaaf uit de erfenis van E. Gomperts – Salomons (waarschijnlijk Esther Gomperts- Salomons, geboren te Paramaribo op 22 november 1813 en overleden te Paramaribo op 27 augustus 1854).

Weesperstraat 46
Jeudith da Costa (21 juli 1847)
Jeudith da Costa was erfgenaam van Josua Aron da Costa. De plantage was Etablissement Bergerac in Boven Commewijne. Ze was gehuwd met Abraham Nunes Monsanto, die op die plantage divisieheelmeester was. Zij krijgen op 12 maart 1869 een dochter, Louise Grace Monsanto en al eerder nog een dochter, Rebecca Henriette en een zoon, Arthur Jules. Louise trouwt op 24 december 1889 in Paramaribo met Maurice Nassy (Paramaribo, 1 november 1856 – Den Haag, 28 november 1930). Zij krijgen twee zoons, Henri George en Willem Cornelis. Jeudith vroeg compensatie aan voor dezelfde slaven als Anna da Costa van de Bloemgracht.

Weesperstraat 87
Rebecca Nunes
Rebecca Nunes was erfgenaam van de hier al vaker genoemde Samuel Henriques Moron. Daardoor bezat ze enkele slaven, maar ook doordat ze erfgenaam was van Joseph Nunes. Vanwege Moron was ze ook mede-eigenaar van plantage Susanna’s Daal in Waycaribo.

Susanna’s Daal (litho boven)
Een aantal van de hiernaast genoemde personen verkregen hun slaven via een erfenis en de slaven wonen op een en dezelfde plantage. De koffieplantage Susannaasdaal ligt stroomafwaarts aan de rechteroever van de Surinamerivier. De plantage is een samenvoeging van de originele plantage met de plantage Clevia . De volksnaam luidt: “Moeserisi”.
Mr. Hendrik Nicolas Herbert, advocaat, was de aanlegger van de plantage Susannaasdaal. Hij verkreeg de volmacht in 1754. Hij noemde de plantage naar zijn echtgenote, Susanna Nepveu. Herbert overleed in 1756. Het huwelijk is waarschijnlijk kinderloos gebleven, want bij latere inventarissen worden geen kinderen van Herbert genoemd. Susanna hertrouwde in 1757 met J. P. H. Mutselius, die onder Herbert de “jongste pracktisijn” van de advocatenfirma was geweest. Vanaf die tijd wordt Mutselius als de eigenaar genoemd, hoewel de plantage feitelijk aan zijn vrouw behoorde. Door de eeuwen heen kwam de plantage in verschillende handen terecht en ten tijde van de afschaffing van de slavernij woonden er 209 slaven op de plantage. Hoofdeigenaar is dan Joshua Lyon.

Elieser
Buiten deze gegevens is er nog het verhaal over slaaf Elieser. Hij kwam in 1610 naar Nederland (was hier geen slaaf meer, dat was hier verboden), werd Joods zoals zijn eigenaar Paul de Pina en overleed op 27 maart 1629. Hij werd begraven op de Joodse begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk. Zijn maitseiwah (grafsteen) werd daar in 2002 ontdekt en heeft de tekst “Graf van de goede bediende Eliezer“.
Paul de Pina was een van de oprichters van de begraafplaats Beth Haim. Naast het graf van Elieser ligt overigens Jacob Israël Belmonte begraven (Madeira, 1570). Belmonte overleed in december 1629 en was een van de rijkste kooplieden van de Sefardim. Hij haalde slaven uit Angola, die hij verhandelde in West-Indië.

 

bron:
gahetna.nl, verschillende lemmata
googlemaps – Dienke Hondius, https://www.google.com/maps/d/viewer?ll=52.37287400000002%2C4.894151999999963&spn=0.043441%2C0.077162&hl=nl&t=m&vpsrc=1&msa=0&z=14&ie=UTF8&mid=10x6cR5bbcbvo8cr8o7YSqELl8DY
nljewgen.org,
genealogieonline.nl,
geneanet.org
Isaac van Lier http://www.maxvandam.info/humo-gen/family/humo_/F5331/I14263/ (geraadpleegd 1 juli 2017)
http://www.volkskrant.nl/buitenland/de-kleine-slaveneigenaren-van-amsterdam-dit-zijn-ze~a3468856/ (geraadpleegd 1 juni 2017)

illustratie:
uitsnede uit een schilderij waarop Suzanna’s Daal

gepubliceerd:
28 april 2016

laatst bijgewerkt:
2 juli 2021