Jules Schelvis interview in Westerbork op 16 oktober 2011

schelvisjules20111016Als je je laat meenemen op de golven van de woeste baren moet je maar zien waar je uitkomt.

In Herinneringscentrum Kamp Westerbork worden maandelijks lezingen gegeven door ooggetuigen. Op 16 oktober 2011 kwam Jules Schelvis, overlevende van 7 kampen waaronder Sobibor, naar Westerbork om daar geïnterviewd te worden door Rozette Kats, die hem ook begeleidde bij het proces tegen Demjanjuk. Een verslag van dit interview nu op de site.

Humanisme
Het humanisme is bij veel in het leven van Schelvis de leidraad. Van huis uit is hij humanist. Zijn ouders waren beide Joods, maar ze gingen nooit naar sjoel. Zij waren humanist en dat was belangrijker voor hen dan de Joodse afkomst. Bij het humanisme is het belangrijk dat men op aarde leeft en op aarde doet wat men moet doen. Humanisme gaat niet uit van het hiernamaals.
Schelvis stond de laatste tijd extra in de belangstelling vanwege zijn werk als Nebenklager bij het proces tegen Demjanjuk, een van de kampbewakers in Sobibor. Dat kon Schelvis worden vanwege zijn familie die er vermoord is. Men krijgt dan aan het einde van het proces het recht om een pleidooi te houden, en men mag dan een straf vorderen. Schelvis hield in München ook een pleidooi en refereerde aan zijn ouders. Ter ere van zijn ouders heeft Schelvis er een straf gevorderd maar Demjanjuk hoeft wat hem betreft niet meer de gevangenis in. Deze rechtszitting heeft nog niet geleid tot een einduitspraak, dat volgt In hoger beroep. Vanwege zijn humanistische levensvisie kwam Schelvis op de door hem geëiste strafmaat, wat hem niet door iedereen in dank werd afgenomen. Schelvis bleef trouw aan zichzelf.

Sobibór
Demjanjuk kwam op eind maart 1943 in Sobibor aan (nadat hij eerst in Majdanek gedetacheerd was). Hij was opgeleid in Trawniki (voormalige suikerfabriek, door de nazi’s gebruikt als werkkamp en trainingskamp voor SS-rekruten uit Rusland en de Baltische staten).
Jules Schelvis vertrok met zijn ouders en Rachel, zijn vrouw, uit Westerbork. De bezetter zei dat hij ging werken in het oosten. Ze gingen naar Sobibor en bij aankomst wist hij niet wat voor kamp het was. Sobibor was een vernietigingskamp en hele transporten werden volledig vernietigd. Jules zat in een transport van 3006 mensen en kwam op 4 juni 1943 aan. Schelvis zag dat een SS-man een aantal mannen aanwees, waaronder zijn zwager. Hij wist niet waarom zijn zwager en ongeveer 80 anderen uitgekozen werden.
Het was zomer en hij had in Westerbork zijn lichte kleding en een korte broek aangedaan, met het idee dat het ook in Polen warm zou zijn. Schelvis moest gaan zitten bij zijn schoonvader. De mannen en vrouwen waren toen al gescheiden. Toen een SS’er langskwam stak zijn hand omhoog en vroeg de SS’er of hij wat mocht vragen. Dat was streng verboden maar de SS’er antwoordde hem toch. Schelvis vroeg of hij bij de groep van 80 mocht gaan zitten. De SS’er vroeg of hij Duits sprak en of hij gezond was. Na nog een paar vragen mocht Schelvis naar de groep van 80 toe en de 2926 anderen werden dezelfde dag vermoord.

Werkkamp
Door toeval kwam hij in ander kamp, een werkkamp, in de buurt. Demjanjuk was daar ook.
Tijdens al de kampen was trouw aan zichzelf zijn voor Schelvis zeer belangrijk. Je moet ook steeds initiatief nemen. Als je je laat meenemen op de golven van de woeste baren moet je maar zien waar je uitkomt. Initiatief kan ten goede uitvallen en ten kwade. Bij Schelvis viel het ten goede uit.
Ondanks de uitputting bleef Schelvis toch mens. Je leeft met de minuut. Na Sobibor in de volgende kampen moet je je voegen naar wat er verlangd wordt en initiatief tonen. Vraag je af of ze je hier nodig hebben.
Het kamp waar Schelvis kwam was Doberhucza, een turfkamp. Daar moest turf gestoken worden dat gebruikt werd als brandstof. In het turfkamp was het leven zwaar. De groep 80 werd elke week opnieuw uitgezocht omdat men in Doberhucza als vliegen stierf.
Schelvis was van beroep drukker. Turfstekers hebben veel kracht nodig, en Schelvis wist dat hij dat werk niet zou volhouden. Er werd een groep drukkers samengesteld en Schelvis wilde bij die groep komen. Uiteindelijk werd hij tot de drukkersgroep toegelaten. Dat was ook door het oog van de naald, want In november 1943 werd Doberhucza geliquideerd.

Radom
Hij zat toen in Radom in een echt getto. Daar werden kleren voor de Wehrmacht gemaakt en er zou een drukkerij komen. Er kwamen de drukmachines aan en Schelvis was een van de weinigen die de machines in elkaar kon zetten.
In Radom was eten. Er woonden daar voor de oorlog 40.000 joden, 35.000 waren een jaar ervoor in Treblinka vermoord. De rest moest werken in de shops voor de Wehrmacht. Schelvis had al op de lagere school affiniteit met de grafische wereld. Zijn vader zei dat drukkers in Amsterdam er plenty waren, maar drukkers met een HBS diploma zijn er nauwelijks, dus Schelvis ging naar de HBS. Daardoor heeft hij carrière kunnen maken in de grafische industrie. Schelvis heeft bijna alle stadia van leiding geven bij de Arbeiderspers doorlopen.
Zijn vader was diamantbewerker. Hij zong bij de “stem des volks”. Het repertoire bestond uit Socialistische liederen en liederen van Bach en Brahms. Vader nam de jonge Jules al mee naar het concertgebouw. De meest beroemde musici hoorde Jules daar. Zo kwam hij in aanraking met de muziek. Dat is zijn hele leven essentieel gebleven en hij is een groot fan van klassieke muziek.

Einde oorlog.
In Radom was Jules drukker. Tijdens de grote actie in november (Aktion Erntefest) zijn zij met nog een aantal drukkers gespaard gebleven. Het kwam in een concentratiekamp waar hij grondarbeid moest verrichten – met bijna geen kleding en bij -25. Dat hield hij niet vol en door een mazzel kwam hij in een wapenfabriek terecht. Hij werkte daar aan een draaibank.
30 km voor Warschau en Radom werd de opmars van de Russen tot stand gebracht. Iedereen in de wapenfabriek werden in juli 1944 verzameld en een voetmars naar het westen volgde. 125 km dag en nacht lopen. Wie het niet volhield werd geëxecuteerd. Ze kwamen in Auschwitz. Wat dat betekende wist men al, dat wist men in Westerbork al. Ze dachten dat Auschwitz het einde zou zijn. Hij werd weer geselecteerd en kwam aan de goede kant terecht en niet in de gaskamers. Er volgde een lange reis in goederenwagens door Polen, Tsjechoslowakije en Duitsland tot uiteindelijk naar een kamp in de buurt van Stuttgart, Vahingen.
Daar moesten 50 kg zware cementzakken versjouwd worden. Wagens uitladen met zand, kiezelsteen, staal en hout tot in november 1944 de Duitsers zich realiseerden dat de fabriek niet klaar zou komen. Dus werd Vahingen in 1944 omgebouwd tot een Erhohlungslager. Weinig eten, veel ziekte, veel luizen en veel tyfus.
Jules meldde zich aan als ziekenverpleger. Werken in de ziekenbarak en Jules kreeg ook tyfus. Er waren geen vernietigingskampen in Duitsland. Je zat dichter bij de geallieerden. Op 8 april 45 werd hij bevrijd door de Fransen. Hij had tyfus maar de bevrijding kwam op het juiste moment. De zieken gingen naar het plaatselijke hospitaal. Daar is begonnen met zijn verhaal op te schrijven. Dat deed hij op Duitse formulieren – de achterkant was blanco – om later te bewijzen dat hij toen al begonnen is met zijn verhaal. In 1982 ging Schelvis met pensioen. Hij kreeg een leegte en hij ging naar zijn zus in Australië. Daar kwam hij een deel van de drukkers waarmee hij gewerkt had tegen. Op een avond spraken ze over het verleden, en toen is Jules steeds meer betrokken geraakt in het vertellen over de oorlog en onderzoek naar Sobibor.
In de buurt woonde een man die de opstand in Sobibor had meegemaakt. 47 mensen hebben toen Sobibor overleefd. Die man was er meer dan zes maanden. Deze man moest een jaar later getuigen tegen een van de beulen van Sobibor. De man was bang om naar Duitsland te gaan omdat hij geholpen had met de moord op een SS’er in Sobibor. Het proces was in Hagen. Deze beul, Frenzl is uiteindelijk verschoond van verdere straf omdat de mogelijkheid tot recidive ontbrak.

Westerbork
Rachel, Jules eerste vrouw, is vermoord op de dag van aankomst in Sobibor. Een object van haar ligt in Westerbork, een spiegeltje.
De fotograaf op de Utrechtsestraat heeft Rachel en Jules geportretteerd. Daarvan werd een spiegeltje gemaakt, met op de achterzijde de foto. Jules nam het mee naar Westerbork en ook naar het oosten. Dat spiegeltje bleef bij Jules tot aan de bevrijding. Hij verstopte het spiegeltje steeds wanneer ze gevisiteerd moesten worden. Bij de bevrijding raakte hij het kwijt toen hij moest douchen om luisvrij gemaakt te worden. Ver na de oorlog wilde Westerbork een documentaire maken. Catherine Keyl heeft deze documentaire gemaakt, “De trompet en het spiegeltje”. De trompet hangt nu in Westerbork, het spiegeltje is nagemaakt.

Terugkeer
Jules was lid van de A. J. C. Iemand van de A. J. C bood aan om in de kelder spullen op te slaan vanuit zijn eerste huwelijk. Daardoor was de foto er nog van het spiegeltje, maar ook heel veel andere zaken die Jules na de oorlog terugkreeg.
Ook de moeder en de zus van Jules hebben de oorlog overleefd. Zijn zus zat in kamp Vught, was diamantbewerkster en werd ontslagen uit Vught en kreeg daarvan een bewijs. Dat liet ze kopiëren en toen dat bij de fotograaf lag werd ze opgepakt en met vader en moeder naar Bergen-Belsen gestuurd. Vader naar Sachsenhausen. Vader is daar op 31 december 1944 om het leven gekomen. Moeder en zus bleven in Bergen-Belsen achter. Van twee kanten kwamen de bevrijders. Moeder en zuster gingen naar Beendorf en daarna naar Hamburg. Door een transport van het Zweedse Rode Kruis onder leiding van Graf Bernadotte kwamen ze in Zweden. Door toeval kwam Jules op het spoor van moeder en zuster in Zweden. Ze kwamen naar Amsterdam, moeder werd uiteindelijk 86 zus is nu 92.
De overheid zorgde niet voor de teruggekeerde mensen. Je moest alles zelf uitzoeken. De Nederlandse regering in ballingschap wilde geen onderscheid maken tussen Joden en niet Joden. Op Amsterdam CS moest je je melden in verband met broodbonnen en rantsoenen en je kreeg 130 gulden. Jules was de eerste 2 maanden niet in staat om te werken. De 130 gulden moest wel terugbetaald worden. Dat werd op het salaris ingehouden….

Jules Schelvis is nu 90 en nog steeds actief om zijn verhaal te vertellen. Hij heeft een aantal boeken gepubliceerd, waaronder “Binnen de Poorten” en “Sobibor”.

 

bron:
interview Rozette Kats met Jules Schelvis, Westerbork, 16 oktober 2011 – verslag Rob Snijders

laatst bijgewerkt:
18 september 2019