Plechtige inwijding der nieuwe Synagoge te Den Helder

Van onzen speclalen verslaggever, den Heer Levy Grunwald. (24 augustus 1928)

In het hooge Noorden, aan het uiterste puntje van Noord-Holland, daar, waar de zee aan drie zijden het land bespoelt, stond 91 jaren een bedehuis der Joden. Liefdevol hadden bijna een eeuw geleden, een klein aantal menschen steen voor steen op elkaar weten te leggen, om een Godshuis te bouwen; vol piëteit waren vaders en moeders dat Godshuis binnengetreden, hadden daar hun gebeden opgezonden tot den Schepper der Wereld. Stormen en orkanen hadden over de sjoel gegierd, doch zij was blijven staan, onwrikbaar als een rots. Deze sjoel was het symbool van de onwrikbaarheid, de saamhoorigheid van de Heldersche Joden- Zij wisten niet van wijken… de stormen des levens trotseerden zij met opgeheven gelaat. Pal als rotsen bleven zij staan, wat er ook gebeurde, welke zorgen hen ook kwelden, hun Geloof, het oude Geloof, was hun altijd heilig geweest Doch ziet de tand des tijds begon te knagen aan de oude Synagoge. Hier en daar vertoonde de muren een barst… het dak was niet meer betrouwbaar, de vrouwensjoel voldeed niet meer aan de eischen des tijds. Toen verzamelden zich de leden der Gemeente op initiatief van den heer D. H. Grunwald, om plannen te beramen, in dit euvel te voorzien.

Het plan, een geheel nieuwe Synagoge te bouwen, vond bij velen instemming, anderen meenden, dat het voldoende zou zijn, aan de oude sjoel tal van technische verbeteringen uit te voeren. Een heel enkele merkte op, naar aanleiding van het Begol Hamokoum asjer askier es sjemie owou eilego oeweiragtiego, (op elke plaats, waar gij Mijn naam zult aanroepen, zal Ik tot u komen), dat men in een oude sjoel evengoed kon ooren, als in een nieuwe. Hoe dan ook, in de eerste dagen waren de gemoederen tamelijk geladen, verdeeldheid in de aloude kille scheen te komen, na korten tijd gold het aloude woord der Wijzen: agarij horabbiem lehattous, naar de meerderheid zult gij u richten en allen zonder uitzondering sloegen nu de hand aan den ploeg, om het idee: een nieuwe sjoel te bouwen, te verwezenlijken.
Hard, heel hard is er door enkelen gewerkt. Een woord van lof aan het wakkere kerkbestuur, in ’t bijzonder aan den heer Ph. Vrieslander, den grijzen Parnes, die nog met zo’n jeugdige energie arbeidt. De bouwcommissie heeft titanenwerk verricht, de voorzitter, de heer D. H. Grunwald, de secretaris, de heer M. A. Grunwald, alsmede de heer S. Manheim, penningmeester, hebben moeilijke, inspannende dagen achter den rug. Vorig jaar werd een grandioze aanslag op de beurzen der Nederlanders gedaan, door een groot Oostersch feest te organiseeren, een feest zoo geweldig, dat iedereen er nu nog over spreekt… een feest… dat een kolossaal bedrag in het bouwfonds voor de nieuwe sjoel bracht. Een heel langen tijd hebben de Heldersche Joden gespaard, om een schitterend sjoelfeest te geven. Jong en oud maakten zich thans op naar het noordpuntje van Holland, want zoo ooit de kreet gold: Le roi est mort, vive le roi, de koning is dood, leve de koning, dan is het nu. De oude sjoel is dood, neergehaald zijn hare muren, doch leve de nieuwe, mooie, moderne sjoel, leve het gebouw, zoo wonderschoon gedrocht, door den architect Harry Elte.

Donderdagavond om half negen begonnen de eerste feestelijkheden, zaten we direct midden in de Jomtof-drukte. Voor de Joodsche huisvrouwen was de donderdag tot vrijdag gepromoveerd, want met verhitte gezichten stonden ze den heelen dag over de gloeiende ovens en bakten en braadden dat ’t een lust was. Alles lekowoud de sjoel. Ze haastten en repten zich, om al hun vrijdagsche werkzaamheden voor donderdagavond half negen af te hebben, Want na half negen was het issoer melogo, was het voor een jid verboden in Den Helder eenigerlei werk te verrichten, dan immers begon de groote Jomtof, van begon de groote Simge, die men slechts hoogst gelden in het leven meemaakt, om half negen immers begonnen de Ginnoeg-voorbereidselen.

Met feestgezichten waren ze allen bijeen gekomen in de mooie zalen van Musis Sacrum. Daar werden door den parnas der gemeente, den heer Ph. Vrieslander, de talrijke cadeaux aanvaard. En die cadeaux, zij waren talrijk en kostbaar, allen waren gegeven met devotie en liefde… velen waren geschonken ter herinnering aan een dierbare afgestorvene, aan een echtgenoot of vader, die heen was gegaan, aan een dochter die gestorven was in den bloei harer jeugd, die de ouders ontrukt was, Tsijs hakougowiem, toen de sterren aan den hemel kwamen… zag ik niet het mooie bord, dat de Tsijs hakougowiem, het invallen van den nacht moet aangeven, geschonken door den heer en mevrouw M. G. Oudkerk, ter herinnering aan hun pas ontslapen lieve jonge dochter? Zag ik niet een prachtigen zilveren Seifer Thorakroon, geschonken door de familie W. Streep, oud- Helderschen, ter nagedachtenis van een echtgenoot? Schonk niet een onbekende dame een sierlijke handwijzer ter nagedachtenis harer eveneens ontslapen echtgenoot? Ook de kostbare loopers, geschonken voor mevrouw de weduwe Coltof en de heer A. Coltof, alsmede het sierlijke Oumerbord, door mevrouw de weduwe E. de Beer, getuigen van liefde voor een dierbaren overledene. De fam. v. d. Horst verraste de gemeente met een sierlijk gedreven zilveren collecteschaal. De artistieke lichtkroon, geschonken door dr. Arons te Amsterdam, is een sieraad, een juweel van kunstwaarde in sjoel. Al deze geschenken zouden door den onvermoeibaren Parnas, namens de gemeente dankbaar aanvaard worden. Daarvoor waren allen naar Musis Sacrum gekomen. Jomtof heerschte onder Helders Jodendom en het was begrijpelijk, dat, nadat het welkom uitgesproken was de Parnas op die groote vreugdevolle Jomtof-stemming wees. Hij hoopte dat alle edele gevers en geefsters nog lang in goede gezondheid hunne gaven zouden aanschouwen. Wie beter dan de heer Vrieslander is in staat, met een kwinkslag en een ernstig woord bij dergelijke gelegenheden het woord te voeren! Nu moet ge, beste lezer, niet denken, dat we aan het einde der rij cadeaux zijn. Dan moesten we niet de Vereeniging Tifereth Nosjiem hebben, de dames-gewre, waarvoor Mevrouw J. Grünwald-Poppers het woord voerde. We laten wegens plaatsgebrek slechts het slot van haar rede volgen.

Rede van mevrouw J. Grünwald-Poppers
Wij komen tot u, mijnheer de Voorzitter, met onze feestgaven, bestaande in de eerste plaats uit een Perouches )voorhang) met bijpassende kleeding. Een Perouches als een waardige bekleeding voor het Oroun Hakoudesj (Heilige Arke), waarin het kostbaarste, wat wij Joden bezitten, onze heilige wetsrollen, geborgen worden.
Dankbaar wil ik hierbij vermelden, dat de heer Elte geheel belangloos ontwerp en teekening voor dit Perouches vervaardigde, terwijl de Eerwaarde heer Van Buuren op dezelfde welwillende wijze het opschrift verzorgde. Verder is het ons aangenaam het Kerkbestuur nog te kunnen aanbieden de purperhout vloerbekleeding, benevens velours loopers en kleeden voor Bima en Heilige Arke. En, mijnheer de Voorzitter, wanneer we dit cadeau aanbieden, dan mogen we niet dit doen zonder een woord van hartelijken dank te brengen aan de heeren Kannewasser, zonder wiens daadwerkelijken steun en krachtige medewerking het ons niet mogelijk zou zijn geweest zulk een kostbaar geschenk te offreeren. Ook zijn wij dank verschuldigd aan den heer S. Colthof, die gratis de stoffeering der loopers en kleeden verzorgde.
We zijn bovendien in de gelegenheid gesteld twee wit zijden kleeden voor de hooge feestdagen te kunnen aanbieden en twee mattles, welke ons anoniem werden geschonken, benevens een door mej. Prins vervaardigde prachtig bewerkte mappe. Dankbaar zijn wij gestemd, dat we het voorrecht hebben zulke kostbare geschenken te kunnen aanbieden, dankbaar ook zijn wij en erkentelijk, dat wij een nieuw bedehuis krijgen, een ruime vrouwengalerij met gemakkelijke zitplaatsen. Een vrouwengalerij zoo mooi, als we nimmer hadden gedacht, te zullen krijgen. Gaarne brengen wij hiervoor hulde en dank aan u mijnheer de Voorzitter, het Kerkbestuur, de Kerkeraad, de bouwcommissie en niet minder aan den architect, den heer Elte.
Ik hoop, dat onze geschenken door het Kerkbestuur zullen worden aanvaard en ik spreek den wensch uit dat het u allen, mijne heeren, en onze geheele kehilloh moge gegeven zijn, tot in een lengte van dagen in volmaakte gezondheid deze geschenken te aanschouwen en te gebruiken. Wij, Joodsche vrouwen, die toch mede de steunpilaren moeten en behooren te zijn van ons Jodendom, we zijn er trotsch op, dat ook wij er toe hebben mogen medewerken, dat van onze nieuwe Synagoge gezegd kan worden: Ma touwoe ouholego Jagnakouw misjkenousego Jisroeil. Een hartelijk applaus volgde op deze rede en behalve den dank van den Voorzitter had spreekster nog een mooien bloemenmand in ontvangst te nemen, welke haar met een diep gevoeld woord door mevrouw De Jong-Blok werd aangeboden.

Nog zijn we niet aan het eind van de reeks geschenken.

Het hoofdmoment was zeker de aanbieding van een prachtig nieuw Séfer Thora met sierlijken mantel en toebehooren, die de ouderling, de heer David de Jong en zijn echtgenoote mevr. D. S. de Jong-Blok de gemeente ten geschenke aanbood. De Thora-mantel was gegeven door hun moeder, mevr. wed. de Jong-Sturkop.
Zichtbaar ontroerd hield de heer D. de Jong (die altijd blijken van offervaardigheid heeft gegeven en die met zijne waarde echtgenoote de traditie van echt Joodschen geest, welke steeds in zijn geslacht van ouder op ouder geleefd heeft, hoog houdt) de volgende rede:

De rede van de heer D. S. de Jong
Toen het onlangs afgekeurde Seifer aan het gebruik werd onttrokken, rijpte dadelijk in mij de gedachte: „Als God wil, zal ik opbouwen, wat afgebroken is”. En God heeft mij dit toegestaan. Ik kan daar niet dankbaar genoeg voor zijn.
Het is, alsof mijn goede en vrome ouders, zaliger gedachtenis, mij hun goedkeuring erover uitspreken, omdat ik gevoel, dat deze handeling geheel in hun geest is. Ik voeg bij dit Seifer Thouro een mappo en matlas, beide voor gebruik op de Jomiem Nouroiem. De beteekenis van de ingeweven figuren (het mogein dowied en een offervlam) mogen de wijding van het Seifer verhoogen. Onze lieve moeder biedt u tegelijkertijd aan een mantel voor het Seifer Thouro. Moge zij het gebruik ervan nog lang kunnen aanschouwen. Ik hoop, dat over dit Seifer Thouro de Birkas Hathouroh mag worden uitgesproken door vele mannen, die in hun dagelijksch leven den inhoud ervan toepassen en leven, zooals daarin wordt voorgeschreven. Moge dan deze daad van opbouw werkelijk opbouwend werken in onze Gemeente! Ik verzoek het kerkbestuur dit Seifer Thouroh van mij en mijn waarde vrouw te willen aanvaarden tot een lang, veelvuldig en gezegend gebruik! Omijn!
Was het wonder, dat ieder opgetogen was over dit kostbaar kleinood, was het wonder, dat daverend applaus zijne rede besloot, dat de voorzitter in herinnering bracht, den geest van Gemilloet Gesed, die in huize de Jong heerscht? Het was een plechtige, wijdingsvolle stonde. Maar ook de jongeren hadden niet stil gezeten. Helders Joodsche jeugd had ook een prachtig cadeau aan de gemeente geschonken en het was namens die jongeren, dat de heer Frans Grunwald, die het woord voerde, met de volgende rede, dit cadeau, een marmeren voetstuk voor de menouroh, aanbood.

De rede van Frans Grunwald
Spreker wijst er op, dat ook de Joodsche jongelui met den bouw der nieuwe Synagoge meeleefden en meenden van hun groote interesse blijk te moeten geven. Enkelen opperden het plan bij de inwijding deze met een geschenk te verrijken en al spoedig vormde zich een comité, waarvan aan Sam Kannewasser, Gerrit van Praag en spreker, de leiding werd opgedragen. En het voorstel vond zoo zeer aller instemming, dat een dusdanig bedrag werd bijeengebracht, dat daarvoor een nuttig geschenk zou kunnen worden aangeschaft. De keuze viel op een marmeren voetstuk voor de Menouroh. Ik richt een hartelijk woord van dank tot hen, die ons in ons streven met hun welwillende hulp terzijde stonden. In de eerste plaats was dat de eminente architect, de heer Harry Elte, die op zoo een smaakvolle wijze ons geschenk, overeenkomstig het interieur van het Bedehuis, ontwierp en verder de eerwaarde heer van Buuren, die zoo vriendelijk was de inscriptie daarvoor te vervaardigen. Hun betuigen wij onze groote erkentelijkheid. Bij dit geschenk heb ik de eer u aan te bieden een oorkonde, ten eeuwigen dage verkondigende wie het cadeau gaven als blijk van hun vreugde en van hun blijvende toewijding, zooals het daarop staat vermeld. De heer Leo Pinkhoff ontwierp en vervaardigde haar en wij brengen hem gaarne hulde voor de wijze, waarop hij zich van zijn taak heeft gekweten, door een zoo smaakvol geheel te scheppen. Maar niet alleen is ons geschenk een blijk van onze vreugde en van onze Blijvende toewijding, neen, mijnheer de Voorzitter, het moge u, uw kerkbestuur en uwen kerkeraad, alsmede de bouwcommissie in de allereerste plaats een blijk van groote erkentelijkheid en dankbaarheid zijn voor den ontzaggelijken arbeid, die u allen zich getroost hebt om te komen tot de stichting van een Beis Hakeneses, een arbeid, waarvan de Heldersche Joodsche jeugd in de toekomst zeer zeker de vruchten zal plukken. Ik hoop, mijnheer de Voorzitter, dat uw kerkbestuur dit geschenk en deze oorkonde zal willen aanvaarden en ik spreek daarbij namens ons allen den wensch uit, dat, even hecht en onvergankelijk als het marmer van ons geschenk het voortbestaan van onze dierbare Gemeente moge zijn. Zoo zij het! De oorkonde, die dit geschenk vergezelde, had een Joodsch opschrift, waarvan de vertaling luidt: „Wij hebben gehoord en het is ons bekend geworden, en onze ouders hebben het ons verteld, dat hunne zonen tot in het verste geslacht niet zullen ophouden te verkondigen de lof des Eeuwigen”. Daarop volgt een Nederlandsche tekst van den volgenden inhoud: ‘Bij de inwijding der Synagoge op 8 Elloel 5688 werd, als teeken van hun vreugde, van hun blijvende toewijding, een marmeren voetstuk voor de menouroh aangeboden door (volgen de namen)’.

Nadat mevrouw E. de Beer met een zeer diepgevoelde rede haar sierlijk geschenk, een Omerbord, ter nagedachtenis van haren echtgenoot, had aangeboden, voerde de heer David Grunwald Izn., als voorzitter van de Vereniging „Talmoed Thora” (een stichting van Hagoweir Rabbi Jitsgok z.g.), het woord naar aanleiding van de woorden Wengo siesoo bigdij koudesj le-aharoun oogiegoo, Gij zult heilige kleeren maken voor Aron, uw broeder. En daar Talmoed Thora – aldus spreker – niet alleen maar Thora leert, doch ook de geboden wil uitoefenen, offreert zij der gemeente een toga met baret voor den gazzen, den eerwaarde heer v. Buuren, die Aron’s stamgenoot is.
Hierna verheft de heer Levy Kannewasser zich van zijn zetel, houdt een zeer kernachtige rede, voegt zijn gelukwenschen bij de vele anderen en hoopt, dat het Mitswous-bord, dat hij namens de gewre „Gemieloeth Gassodiem” aanbiedt, nog vele jaren in gezondheid zal gebruikt worden. Het was inmiddels laat geworden en het behoeft geen betoog, dat, toen de voorzitter, nadat hij alle gevers en geefsters hartelijk namens de gemeente bedankt had, de aanwezigen uitnoodigde om tal van kopjes koffie met veel kiks voor koef noen (gratis) te gebruiken, allen gaarne aan die uitnoodiging gevolg gaven. De jongeren kregen bovendien gelegenheid om een dansje te maken. De gezellige Jomtof-stemming bleef tot laat in den nacht voortduren.

Vrijdagmorgen
De groote dag is aangebroken. Van enkele huizen in de omgeving der sjoel wapperden de vlaggen. Het is reeds een va et vient van kijkers. De jonggeborene staat daar devoot en schoon als een prachtig architectonisch geheel zich verheffend uit den bloementuin van planten, die op het voorplein kunstig is aangelegd. Voorwaar, het is een mooi geheel. De architect Harry Elte heeft bovendien gezorgd, dat de verheven sfeer, die in een synagoge moet heerschen, op den voorgrond treedt. Die stemming komt in ’t geheel ter dege tot uiting, zonder in botsing te komen met de traditie. De bouw is geschied in geel genuanceerden steen met een weinig toepassing van natuursteen. In de Synagoge is een groote ruimte, door de hedendaagsche vormgeving ontstaan, onderbroken door 4 kleine met hout betimmerde kolommen, die de vrouwengalerij dragen. Aan drie zijden omgeeft deze vrouwengalerij het gebouw, alles practisch ingericht, zoodat ieder vrij uitzicht heeft op het Oroun Hakoudesj. Het gebrandschilderd glas in lood is geleverd door de firma Bogtman te Haarlem. Het is ingezet door de directeuren der Heldersche Maatschappij tot Glasverzekering te Helder. Dit glas werpt vol licht in de Synagoge en geeft er groote bekoring en wijding aan. De heeren Hoogerduin hebben niet alleen eer met dit werk, doch ook met het schilderen der geheele sjoel ingelegd. De Bima en banken zijn zwart en groen getint, de geschilderde wanden zijn met elementen bewerkt, terwijl plafonds en wanden in zachte kleur gefrescoliet zijn. Niet alleen de firma Hoogerduin bewijst dat er in den Helder vakmenschen wonen, die de Amsteidamsche Sjoelbouwers evenaren, integendeel, er zijn er meer. Zeker had de sjoel niet die solide betimmering en afwerking gekregen, als de firma C. Quak, timmerfabriek in den Helder, niet alles op haren en snaren had gezet, om de Joodsche Gemeente een gebouw op te leveren, dat den meest verwenden bouwkundige tevreden zal stellen.
De vloer in het bedehuis is gemaakt van purperhardhout, welke door de bekende Amsterdamsche firma Fred. Meyer geleverd is. Deze vloer geeft aan het bedehuis een rijk cachet, uitvoering en dessin zijn iets geheel aparts. Om de Heilige Arke is diep zwart gepolijst marmer aangebracht, dat evenals het marmer voetstuk onder de menouro, geleverd is door de firma Simon Kanaalweg. Plechtig en indrukwekkend verhoogt dit de bekoring, die van dit Godshuis uitgaat. De hoofdverlichting in ’t gebouw geschiedt door het geschenk van Dr. Arons, een eigenaardig gevormde koperen lamp, een artistieke lichtkroon, met 12 zijlampen.

Nog is de Heilige Arke ledig… nog slechts luttele uren… Zoo straks zal het in zwart marmer gehouwen: Dang lifnei me atto ngoumeid, Weet voor Wien gij staat, ernstig vermanend neerzien op de Gemeente, die zich binnen de muren van het Godshuis zal verzamelen.

11 uur 50. De Amsterdamsche trein rolt een half uur te laat het Heldersche station binnen en metamorfoseert ’t kleine perron in ’t Mokummer Centraal Station. De Opperrabbijn, de weleerwaarde heer A. S. Onderwijzer, alsmede de eerwaarde heer Maroko en de directeur en leden van het koor, alsook een heirleger vroolijke Joodsche feestgangers, stroomt door de uitgangen de Jutterstad binnen. Van heinde en verre zijn ze gekomen. Helder heeft zijn zonen en dochteren in alle steden van ’t land afgeleverd. Jaren lang was de scheiding; maar de Ginnoeg, de inwijding van een nieuwe sjoel, deed menig oud-Helders hart kloppen. Bisjnas hajouweil tosjoef iesj el agocrosou, in ’t jubeljaar keert ieder weer terug naar zijn vaderstad. In Musis Sacrum wachtte den Opperrabbijn en den genoodigden een heerlijke lunch, door de goede zorgen van de ceremoniemeesters samengesteld. Een kort welkomstwoord van den voorzitter en de heerlijke spijzen en dranken werden een prooi der hongerige reizigers en inboorlingen. Met een kernachtig woord, wijzende op den hartelijken band, die er bestaat tusschen Joden en Sjabbos, spreekt de Opperrabbijn de gemeente, waarin hij een populaire geliefde persoon is, toe. Hij en zijn waarde echtgenoote hebben een hartelijken band gesmeed met deze mooie gemeente. 31 jaar geleden, bij het zestig jarig bestaan, werd die band geknoopt en nu is ze nog onverbreekbaar. Z.w.eerw. spreekt de beste wenschen voor den bloei der gemeente. Nu davert het Sjier hamaaloth, het is reeds heel goed merkbaar, dat de koristen en de heer Maroko onder de zingenden zijn. Machtig davert het Trappenlied door de zaal. Nadat het Birkas Hamozoun door den Opperrabbijn is uitgesproken, maken de aanwezigen zich gereed, ter Synagoge te gaan.
De zeven heeren, die de heilige wetsrollen in de nieuwe sjoel zullen dragen, begeven zich naar het huis van den heer D. H. Grunwald, waar de heilige Thorarollen tijdelijk waren neergelegd. Van af dit huis leidde een haag planten naar de nieuwe sjoel. In groote spanning zaten de gemeenteleden en de vele vreemde gasten; allen verbeidden zij het heilige oogenblik. Tal van autoriteiten merkten wij op, waarvan wij vermelden: Burgemeester Houwing, die expresselijk voor deze plechtigheid zijn vacantie heeft onderbroken, alle Wethouders, te weten Wethouder Verstegen van Breda en Blok en J. Kamman, Secretaris. Kolonel Vinke, wnd. Commandant der Marine; Kolonel Seyn, Ct. Reg. Kust-Art. Garnizoenscommandant; K. Helder, wnd. Comm. van Politie; Jhr. Ir. H. Rappard, Dir. van ’s Rijks Werf; Mr. A. Prins, Lid der Permanente Commissie tot de Algemeene Zaken van het Ned. Isr. Kerkgenootschap; Dr. D. M. Sluys, Secr. van dit College; S. Duque, Oppervoorzanger der Port. Isr. Gem. te Amsterdam; Pastoor Jans der Oud Kath. Kerk; Ds. E. R: Damste van de Ned. Herv. Gem.; Ds. P. J. Smidts van de Doopsgez. Gem.; ’t Kerkbest.-der Doopsgez. Gem.: H.H. Kruk en Thieman, Dames Metzelaar en Schol, uitgenoodigd, omdat de Doopsgez. Gem. haar Kerkgebouw welwillend ter beschikking van de Isr. Gemeente heeft gesteld, waarvan door bijzondere omstandigheden geen gebruik kon worden gemaakt; het Kerkbestuur der Ned. Isr. Gemeente te Alkmaar met den leeraar, den heer De Wolff: de architect Harry Elte Phzn.; A. Dokter, Dir. van Gemeente-Werken; W. H. Burgers, Voorz. van het Burg. Armbestuur; W. de Boer, Secr. Chr. Mil. Tehuis; I. J. Drukker, Voorzitter van het Kerkkoor der Groote Synagoge te Amsterdam.

Overbrengen van de Thorarollen

Allen prijzen om strijd het interieur. Alles is zoo wonderschoon, zoo heilig. Het fraaie porouges van muisvaal velours trekt ieders aandacht. Er is een druivenblad en bloem met druiven op geborduurd naar aanleiding van „kie soowou bekeerem rijngeegoo”. Het marmer om de Heilige Arke en het marmeren voetstuk der Menouroh, kunstig bearbeid door de Heldersche steenhouwers Simons, wekken ieders bewondering. Buiten de sjoel, op den Kanaalweg, had zich intusschen de stoet, die de Sefooriem naar de sjoel zou dragen, geformeerd.
Aandoenlijk in hun reine, witte Meertjes, strooiden de vijf meisjes bloempjes over den straatweg. Imposant, met het groote, zware Sijfer, gesierd met prachtig zilveren kroon, waarvan de belletjes vroolijk klonken, schreed de Opperrabbijn als eerste, daarachter volgde direct de heer David de Jong, die de door hem geschonken nieuwe Wetsrol droeg. Door een politie-afzetting geregeld, stond langs den geheelen weg, die de stoet aflegde, een dichte haag niet-Joden, die eerbiedig stil de stoet Sefooriem zag voorbijtrekken. Het is heden precies 91 jaar geleden, dat vanuit de Jodensteeg een zelfde stoet dezelfde plek bereikte… Heilige herinnering. Het verleden reikt het heden de hand… Hebben de Joden, die rusten op ’t Beis Gajjiem (de doodenakker) hun graven verlaten? Staan hun schimmen op ’t Sjoelplein? Strekken zij plechtig hun hand uit naar hetzelfde sijfer Thora, waaruit ook zij eens Kie Sijtsij hebben hooren voorlezen? Hun Thora-rollen, door hen nagelaten aan dit geslacht, gelijk het nieuwe Sijfer door den gever wordt toevertrouwd aan het nageslacht.

L’histoire se repète… de geschiedenis herhaalt zich in eeuwigen cirkelgang… De Joden van Helder stierven; zij werden in hun graf gelegd. Eén Sijfer Thora stierf ook; het werd onbruikbaar… In een steenen omhulsel werd het door ons naast de doode Joden op ’t Beis Gajjiem neergelaten… Doch opnieuw werden Joden geboren; een nieuw geslacht… en ook de plaats van het doode Seifer werd opnieuw ingenomen door het mooie Seifer Thora. In triomf voert het nageslacht zeven Wetsrollen ter Synagoge… Het geloof aan den Schepper kan nooit sterven… moo oonoe mee gajjijnoe meegasdijnoe… wat zijn wij; wat is ons nietig leven… Wat is onze deugd… Weattoo hoe meeleg ijl gaj wekajom, Gij alleen, o Schepper van triljoenen zonnen, Gij alleen zijt eeuwig en onvergankelijk… Eindelijk treden door de wijdgeopende deuren de dragers. Terwijl Amsterdams voorzanger Maroko en het koor Ma touwoe zingen, gaan zij voorwaarts. Voorop met zijn eerwaardig voorkomen schrijdt de Opperrabbijn, de weleerwaarde heer A. S. Onderwijzer, dan volgt de heer D. de Jong met het nieuwe door hem geschonken Seifer Thora.
Achtereenvolgens komen dan de heeren D. van Buuren, Leeraar der Gemeente, Ph. Vrieslander, Voorzitter, D. H. Grunwald, Penningmeester en Voorzitter der Bouwcommissie, G. v. Praag (het oudste Gemeentelid), M. I. Grunwald (die men als eenigste choweir in den Helder hiermede vereerd had). Vóór de Wetsrollen loopen de ceremoniemeesters L. Kannewasser en M. A. Grunwald, daarna 5 meisjes, geheel in het wit gekleed, die bloemen strooien. De namen dezer kinderen dienen aan de vergetelheid ontrukt, opdat zij in later leven nog eens aan dit oogenblik herinnerd worden. Het waren de jongedames Carla Coltof, Esther Jacobs, Elsje Beek, Clara Elte en Roosje Grunwald. Verrukt luisteren de aanwezigen naar de verheven melodie. Maroko Is een zanger bij de gratie Gods; Englander is een geniale directeur, de koristen, hoe volmaakt innig is hun samenzang. Wonderschoon klinkt het geluid van het koor door de nieuwe sjoel. Als het geluid verstorven is, worden de Wetsrollen naar de Bima gebracht. Luid jubelend heft het koor aan: „wajhie winsouang”. Alleen de nieuwe Wetsrol blijft op de Biema, terwijl met de andere omgangen worden gemaakt. De dragers spoeden zich nu naar dfe Biema. Wel 42 personen worden in de gelegenheid gesteld deze groote mitswe te volbrengen.

De omgangen zijn afgeloopen. Het was plechtig, die inwijding van de sjoel en het nieuwe Sijfer Thora. Jubelend brengt de eerwaarde heer Maroko die vreugde tot uiting door krachtig en gloedvol Jehalaloe aan te heffen, waarop het Amsterdamsche koor bewijst, dat het den roem in Engeland verdiend heeft, door de verheven psalm ledowied mizmour in te zetten. Hoe schoon, hoe verheven, hoe af was hun zang. Welke snaren deden zij trillen in de harten van Joden en niet-Joden.

Nu trad de w.eerw. heer Opperrabbijn naar voren, om het Nijr toomied, het eeuwige licht, de lamp, die dag en nacht branden zal, te ontsteken; plechtig klinkt het sjéheegèjoonoe uit zijn mond. Dan begeeft z.weleerw. zich naar den kansel, terwijl allen vol aandacht geboeid naar de schitterende predikatie luisteren, welke hier in zijn geheel volgt.

Rede van den Opperrabbijn
Uwe getuigenissen zijn zeer getrouw, Uw huis past heiligheid, o Eeuwige, tot in lengte van dagen.
Vreugde, hemelsche vreugde vervult allen. Een feestelijke stemming heerscht bij allen. Gddelijke glans straalt over het heiligdom, dat thans aan Zijn verheven bestemming zal worden gewijd. Juich- en jubelklanken rijzen uit de harten en gemoederen van allen, die meegewerkt hebben tot bereiking van het doel, vooral van de leden van het Kerkbestuur, dat met hun wakkeren voorzitter vooraan, dag aan dag denken en peinzen over het welzijn der gemeente, van de leden van den kerkeraad en van de bouwcommissie, die allen het hunne hebben gedaan, om deze Synagoge zoo schoon en heerlijk mogelijk te doen verrijzen. Ook ik smaak een nauwelijks in woorden te schetsen voldoening, nu mij het voorrecht te beurt valt, namens deze gemeente deze kostbare parel in den kroon van het Nederlandsche Jodendom te hechten. Verheugd zijn wij, nu de onvergankelijke Joodsche geest zijn traditie trouw gebleven is en overeenkomstig deze traditie vieren v/ij in deze plechtige oogenblikken feest in den meest edelen verheven zin van ’t woord. Want met onbeschrijfelijken luister en in heilige bezieling heeft Israël ook vroeger bij de inwijding van Gddelijke tempels feest gevierd. Wij aanschouwen thans de opgewektheid, waarmede Salomo’s tempel, later Ezra’s heiligdom werden ingewijd. Wij worden er door geïnspireerd en voelen ons gedrongen die illustere voorbeelden te volgen. Doch daar komt even een donkere nevel, een sombere gedachte. Beide tempels gingen ten onder, werden een prooi der vlammen. Wat zal het lot zijn, vragen we, dat aan dit gebouw te beurt zal vallen? Ja, antwoordt ge, aan de eeuwige wetten van het ontstaan en vergaan der dingen zal ook deze Synagoge niet kunnen ontkomen. Eens zal liet oud en zwak worden en eindelijk ook weer in het niet moeten verzinken. Schijnbaar is deze redeneering juist, maar toch is zij niet afdoende, vooral wanneer wij met aandacht luisteren naar een woord van onze Wijzen. De eerste en de tweede tempel, zoo zeggen zij, waren menschenwerk en zijn ten onder gegaan, maar wanneer Gij het huis bouwt, dan zal het tot in eeuwigheid in G’ddelijken luister pralen. Deze Synagoge nu, die onder leiding van een bekwamen architect, door kundige bouwlieden is tot stand gekomen, hoe kunnen wij haar van een aardsch-vergankelijk menschenwerk tot een eeuwig stralenden zetel des Allerhoogsten, tot een altijd blijvenden tempel G’s doen worden? De psalmenzanger geeft ons het antwoord in Op Eeuwige naar Uw rustplaats, Gij en de arke van Uw Almacht. Een gevoel van vertrouwelijke innigheid doet de psalmzanger schijnbaar wel wat te gebiedend en daarom wat te boud spieken. Sta op, Eeuwige. Zoo sprak ook Mozes eens. Sta Eeuwige, en Uwe vijanden zullen verstrooid worden. Volgens het verhaal van onze geleerden kwamen er van uit de Heilige Arke twee vuurtongen te voorschijn, die vóór het leger den weg baanden, slangen en schorpioenen, maar ook vijanden en tegenstanders vernietigden, zoodat Israël veilig kon voorwaarts trekken. Mozes was daardoor gelukkig, maar nog niet geheel voldaan. Wat ontbrak er dan nog? Onze geleerden helderen dit door een voorbeeld op. Een vorstelijk echtpaar trok langs een gevaarlijken weg. De koning, een ridderlijke vorst, ging vooruit, om alle gevaren, hindernissen en moeilijkheden te verwijderen, tot eindelijk een der hovelingen tot den koning zei: Sire, uw gemalin is vol bewondering en erkentelijkheid voor u, maar zij zou het ook zeer op prijs stellen, ais zij ook van uw gezelschap zou mogen genieten. Zoo zei Mozes tot Gd: blijf staan Eeuwige, wij wenschen Uwe nabijheid.
Het Jodendom met zijn eeuwige waarheden, met zijn opvoedende kracht, schenkt ons onder alle omstandigheden zijn zegenenden bijstand. De onweerstaanbare invloed van zijn goddelijke beginselen laat zich overal gelden. Toch roept de Joodsche geest in ons: Wij voelen een dringende behoefte om in Uwe nabijheid te vertoeven. Wij willen als het ware U. zien en hooren en rondom den zetel Uwer Majesteit ons scharen. De Synagoge is het onontbeerlijke levenselement voor ieder, die niet geheel van het Jodendom vervreemd is.
De taal, die zij spreekt, verteedert ons gemoed; zij giet verzachtende balsem in onze wonden, wanneer dood, ziekten of gevaren ons ter neder drukken; zij verheldert en loutert onze vreugde, wanneer voorspoed en geluk ons ten deel vallen. Op Eeuwige, zoo roepen voorzeker de zonen en dochteren Israëls in deze gemeente van uit de diepte hunner zielen uit, kom Eeuwige, troon te midden Uwer kinderen, vestig Uwe G’ddelijke Majesteit in ons midden, Gij en de arke Uwer Almacht.

Een zinrijk woord is het, dat onze Wijzen vastknoopen aan het Bijbelwoord De Eeuwige schenkt Zijn volk kracht. Volgens onze Wijzen werd dit woord eens door de heidenschen profeet Biliam gebezigd, toen G’d zich aan Israël onder ontzaggelijke natuurtooneelen openbaarde en de heidensche wereld vreesde, dat er weer een zondvloed komen zou, om al het zijnde aan de vernietiging prijs te geven. Neen, sprak Biliam, de Eeuwige schenkt zijn volk kracht, het is Zijn woord, Zijn leer, dat Israël van G’d ontvangt. Het Jodendom, zietdaar zijn kracht, zijn onverwoestbare macht. Het wonder van Israëls voortbestaan ligt in zijn Thora. Geen politieke grootheid, geen maatschappelijk overwicht heeft in den loop der eeuwen zooveel wonderen voor Israël verricht. Neen, zijn trouw aan zijn moreele en religieuse beginselen heeft Israël macht verleend, heeft het achting en eerbied verschaft bij alle weidenkenden. Zijn Thora heeft Israël met schoone deugden en voortreffelijke hoedanigheden gesierd. Daardoor kende het zijn plicht tegenover de groote maatschappij en heeft het nimmer gefaald in liefde en trouw jegens het vaderland. Daarom is de band ook zoo hecht, die ons nu eeuwen reeds aan het Stamhuis van Oranje gehecht doet zijn en voelen wij ons gelukkig onder de gezegende regeering van H.M., onze dierbare Koningin, en stijgen er voortdurend innige beden uit onze harten en zielen voor het duurzaam welzijn van onze Koningin en van Haar Vorstelijk Huis. Daarom ook stellen wij het op zoo hoogen prijs, dat gij, Edelachtbare Heer Burgemeester en gij, heeren Geestelijken en autoriteiten van ’s lands defensie deze feestelijkheid door uwe tegenwoordigheid zooveel luister hebt willen bijzetten en achten wij het een zegen, dat door uwe welwillendheid en door de wederzijdsche hoogachting de harmonie tusschen de burgerlijke autoriteiten van deze stad en onze Israëlietische Gemeente nimmer wordt gestoord.

Dit alles danken wij aan den hoogen geest en de Goddelijke waarheden, die ons door onze Heilige Leer wordt ingeprent. De Heilige Leer, zietdaar de kracht, waarop wij bouwen, de bron, waaruit wij putten. De liefde tot het Jodendom, de onwankelbare trouw aan hare instellingen, dat was door alle tijden heen de basis en het fundament, waarop deze Gemeente heeft gerust. En daarin nu ligt de onsterfelijkheid van dezen tempel. De Synagoge, die hier een eeuw bijna heeft gestaan, was het troetelkind van alle gemeentenaren. Met heeft het gesierd, getooid, het was de vreugde van allen. Maar ouderdom en zwakte haalden haar ter neer. Maar zij leeft voort in deze Synagoge, omdat de liefde voor het Jodendom niet is geweken. Wanneer na jaren en jaren ook deze Synagoge eens stoffelijk zal ten onder gaan, dan zijn wij er stellig en zeker van, dat zij weder schitterend en glansrijk zal herleven onder de auspiciën van het geslacht, dat alsdan hier gevestigd zal zijn, althans wanneer de luchter des Jodendoms steeds helder hier zijn goddelijk licht zal blijven verspreiden. Daarom, Broedes en Zusters, laten allen, die thans zoo geestdriftig verklaren, dat zij deze heilige plek beminnen, haar een rustig, ongestoord, eeuwig en onvergankelijk voortbestaan willen verzekeren, laten zij onze Heilige Thora als den onfeilbaren gids door het leven volgen. Zij is de boom des levens, die stoffelijke en zedelijke kracht schenkt. En wanneer wij het heerlijk bewustzijn mogen smaken, dat wij naar de wijze lessen van ons geloof onze plichten tegenover G’d en de menschen met nauwgezetheid vervullen, dan zullen wij hier met opgewekte bezieling en in weldoend vertrouwen onze gebeden uitstorten voor de troon van den Allerhoogsten. Hij zal dan met welgevallen het oor neigen naar het woord, dat wij tot Hem spreken en de vurige wenschen, die wij tot Hem richten, tot blijde werkelijkheid doen worden. Zijn wakend oog :al over deze Gemeente gaan, Hij beschermt dan hare leden voor rampen en tegenspoed; een overvloed van Zijn milde zegeningen zal Hij steeds hun schenken. Van uit dit heiligdom zal Hij hen verhooren en hun Zijn Goddelijke hulp, Zijn hemelschen bijstand verleenen.

Deze met gevoel voorgedragen rede, die deed zien, hoe de Opperrabbijn meeleeft met zijn geheel ressort, hoe zijn hart klopt voor hen, die daar in ’t hooge Noorden de Eenheid Gods belijden, maakte diepen indruk. Een hartelijk Jiskoug klinkt door de sjoelruimte. Opperrabbijn Onderwijzer is hier in den Helder een populaire en geliefde figuur. Noord-Holland heeft een beminnenswaardige Opperherder. Nu wordt psalm 100 jubelend en krachtig aangeheven. Na afloop hiervan spreekt de eerwaarde heer D. van Buuren een Inwijdingsgebed uit.

Met belangstelling volgen allen den dienst. Het is merkwaardig, hoe de talrijk aanwezige niet-Joden vol piëteit en aandacht alles aanhooren, hoe zij genieten van het koor. Met de mitswo hanousijn tesjoengoo wordt de Opperrabbijn vereerd, terwijl met den heer Vrieslander, voorzitter der Gemeente, het brengen der Sefooriem in de Heilige Arke houtsoöo wehagnoosoo had opgedragen.

Na het uitspreken van het gebed voor het Koninklijk Huis werd een schaalcollecte gehouden waarop veel geofferd werd. Een waardig slot was psalm 150. Verheven en sonoor klonken de klanken der Amsterdamsche zangers door de gewijde ruimte der nieuwe Heldersche sjoel. Plechtig had Helder’s Israël deze ingewijd. Behoeft het betoog te vermelden, dat het mannenkwartet stond onder leiding van den heer S. H. Englander, den directeur, die zijn mannen ter overwinning in Engeland had gevoerd.
De ceremoniemeesters, de heeren L. Coltof, M. A. Grunwald, S. Herschel, L. Kannewasser en H. van Praag, hebben eer van hun werk. Alle namen kan ik niet noemen, doch behalve het Kerkbestuur hebben ook de leden van den Kerkeraad. de heeren D. S. Beek, S. Coltof, D. I. Grunwald en S. J. Prins, alsmede de leeraar der gemeente, de eerw. heer D. v. Buuren, alle krachten ingespannen, om alles te doen slagen. Vergeten wij niet te vermelden alle leden van de Bouwcommissie, de heeren Ph. Vrieslander, eere-voorzitter; D. H. Grunwald, voorzitter; S. Manheim, penningmeester; M. A. Grunwald, secretaris, D. S. Beek, D. van Buuren, L. Coltof, S. Coltof, D. I. Grunwald, S. Herschel, L. Kannewasser, H. van Praag, S. J. Prins. Wijlen de heer J. Coltof heen eveneens deel uitgemaakt van deze commissie, terwijl de heer Levy Kannewasser, de ziel der feestcommissie, hier niet mag worden vergeten. Dankbaar memoreeren wij de groote verdienste van den man, die vijf en twintig jaar lang als financier de gemeente beheerde: den heer Sally Manheim; als laatste wordt hij genoemd, doch agaroun agaroun goowief of lest best. Na afloop van den sjoeldienst begaf zich de geheele gem. naar de groote receptie, welke namens de kille in Musis Sacrum gehouden werd. Hier was alles in feestdos. Op het tooneel prijkte ’n maquette van de nieuwe sjoel. Als welkomstlied voor de binnentredende autoriteiten zong het koor Boroeg Habbo. De zaal van „Musis” daverde van het machtige geluid. Hoe benijdenswaardig is de Amsterdamsche Hoofdsynagoge, zulke zangers onder hare leden te hebben.

Ook de historische herinnering, aan den tijd, 91 jaar geleden, toen de oude sjoel ingewijd werd, werd levendig gehouden door dezelfde marsen te spelen, die ook 91 jaar geleden , bij de inwijding van het oude gebouw, ten gehoore werd gebracht. Plotseling trad een diepe stilte in, toen de grijze Voorzitter, de heer Vrieslander, het podium beklom, tot het houden van zijn officiëele inwijdingsrede. Veel is er over het hoofd van dezen ouden man gegaan, de laatste drie jaren, veel schaduw werd op zijn pad geworpen, doch de liefde voor de gemeente, die hij zoovele jaren leidde, maakte hem sterk.

Rede van den voorzitter, den heer Ph. Vrieslander
Hooggeachte Aanwezigen, Als Voorzitter der Nederlandsch Israëlietische Gemeente alhier, heb ik de eer deze bijeenkomst te mogen openen en heet ik U namens dit Bestuur yan harte welkom. Het doet ons groot genoegen, dat u in zoo groote getale aan onze uitnoodiging gevolg hebt gegeven om daardoor aan dezen voor ons zeldzaam plechtigen dag luister bij te zetten.
Ik richt mij in de allereerste plaats tot U, WelEerw. Heer Opperrabbijn. U hebt zich, trots Uwe drukke werkzaamheden in de hoofdstad, de opoffering getroost naar hier te komen en de feestrede uit te spreken, waarvoor ik U dank breng. Ook doet het ons groot genoegen, Uwe hooggeachte Echtgenoote ons midden te zien. Geachte Opperrabbijn, Uwe tegenwoordigheid wordt door ons op hoogen prijs gesteld. Moge het U gegeven zijn, Den Helder een tijdperk van groot bloei op godsdienstig gebied te zien beleven. U, Edelachtbare Heeren Burgemeester, Wethouders en Secretaris van deze Gemeente, dank ik voor het feit, dat U ons de eer hebt willen aandoen, om dit kerkelijk feest met Uwe tegenwoordigheid te vereeren en apprecieeren wij dit ten zeerste.

Geachte Burgemeester, bij de tweede keer, dat U in ons midden zijt om een kerkelijk feest te vieren stel ik er prijs op, namens het Kerkbestuur te mogen zeggen, dat wij ten zeerste waardeeren de aangename samenwerking, die er bestaat tusschen de Burgerlijke en Joodsche Gemeente. Dat deze verstandhouding steeds goed moge blijven en in de toekomst versterkt worde.
Het doet de Joodsche bevolking leed, dat Gij deze Gemeente spoedig gaat verlaten. Een gezond, rustig leven zij U toegewenscht! Het is voor het Kerkbestuur een verblijdend teeken, dat men bij B. en W. steeds een welwillend gehoor vindt, wanneer men voor het een of ander den steun van dit College noodig heeft. Zoo ook betuigen wij onze groote erkentelijkheid voor het in bruikleen afstaan van het oude Raadhuis om daar tijdelijk onze Godsdienstoefeningen te mogen waarnemen.

Ook de eerwaarde heeren Dominé’s, den waarnemend Commandant der Marine, den Garnizoenscommandant en den Directeur van ’s Rijks Marinewerf zij een hartelijk welkom toegeroepen. De heeren leden afgevaardigden van de Permanente en Centrale Commissie tot de Algemeene Zaken van het Ned. Isr. Kerkgenootschap zij hartelijk welkom geheeten. Uwe tegenwoordigheid geeft ons kracht om in de toekomst onze functie met opgewektheid waar te nemen.
Ook het Kerkbestuur der Ned. Isr. Hoofdsynagoge te Amsterdam, vertegenwoordigd door haren geachten Secretaris, den heer Dr. Sluys, het Kerkbestuur van onze zustergemeente Alkmaar zijn hartelijk welkom. Dat onze vriendschapsbanden steeds versterkt mogen worden.
Een woord van dank aan den ijverigen heer L. Kannewasser met zijn staf van ceremoniemeesters, bestaande uit de heeren S. Herschel, L. Coltof, H. van Praag en M. A. Grunwald, voor de uitmuntende regeling door hen getroffen. Al is ook hun taak nog niet voleindigd, toch meen ik, hen een woord van lof nu reeds niet te mogen onthouden. In het bijzonder een woord van dank aan de damesvereeniging met hare dappere bestuursleden, de dames mevr. J. Grunwald-Poppers, presidente, mevr. Coltof-Sekkel, vice-presidente, mevr. Beek-Oudkerk, secretaresse, mevr. De Jong-Blok, penningmeesteresse en mevr. Prins-Kannewasser. Dat de Vereeniging nog tal van jaren in bloei moge toenemen. Den Secretaris der Bouwcommissie, den heer M. A. Grunwald, die zich in verschillende tijden in zoo ruime mate verdienstelijk heeft gemaakt en al dien tijd als zoodanig werkzaam is geweest, komt namens het Kerkbestuur een hartelijk woord van dank toe. Aan U, eerw. heer Maroko, dank voor het feit, dat gij uwe diensten gaarne voor Helder’s Israël hebt willen verleenen en evenzoo het kwartet Van het Amsterdamsche koor uit de Groote Synagoge, dat een vermaardheid binnen en buiten de grenzen van ons land heeft, en die gekregen heeft onder leiding van den eminenten directeur, de heer S. H. Englander. Ook een woord van dank aan den voorzitter van dat koor, den heer Drukker. Eveneens een woord van dank aan de vertegenwoordigers van de Joodsche Bladen en de Heldersche Courant. Mocht ik iemand vergeten, dan vraag ik daar gaarne excuus voor. Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik, Om een hartelijk woord van dank te richten tot hen, die door het schenken van cadeaux vn financieele bijdragen blijk gaven van hun goede gezindheid jegens onze Gemeente. Het Kerkbestuur rekent verder op de offervaardigheid van de gemeenteleden en oud-gemeenteleden.

Ik zal U een korte schets geven van de wordingsgeschiedenis der tot standkoming van onze nieuwe Synagoge, doch laat ik het grootendeels over aan den Voorzitter der Bouwcommissie.

Toen voor eenige jaren er in den Kerkeraad voorstellen werden gedaan tot bouw of verbouw van ons Bedehuis, kon men niet tot overeenstemming komen en werden telkens de beraadslagingen daardoor afgebroken. Tot in November 1924 de weled. heer D. H. Grunwald mij bezocht en voorstelde om met mij een vergadering bijeen te roepen van alle gemeenteleden, teneinde plannen te beramen om een nieuwe Synagoge te bouwen.
In Februari van het d. a. v. jaar werd een Commissie samengesteld, begaande uit de heeren Ph. Vrieslander, eere-voorzitter,  D. H. Grunwald, voorzitter, S. Manheim, penningmeester, J. Coltof, D. van Buuren, D. S. Beek, I. Coltof, S. Herschel, M. S. de Jong en M. v. Praag, terwijl de heer M. A. Grunwald als secretaris in de Commissie zitting had. In de circulaire, welke verzonden werd, kwam de volgende clausule voor: ‘Daar zal een nieuw Bedehuis moeten verrijzen; het oude is op, heeft zijn diensten gedaan. Wanneer het 90 jaar geleden zal zijn, dat daar verrees de eerste sjoel aan de zee, dan zal op dezelfde plaats moeten verrijzen een nieuw gebouw, een nieuwe sjoel, symbool van de eeuwigheid van het Joodsche volk, van de vrome, ouderwetsche wetsgetrouwheid van Helder’s Israël. De gemeenteleden brachten verschillende geldelijke offers en elk lid der Commissie deed zooveel mogelijk zijn best om buiten de Gemeente gelden in te zamelen voor dit doel. Het bleek echter niet voldoende te zijn voor nieuwbouw, wel voor verbouwing. Maar onze zoo alom bekende architect, de heer Harry Elte, gaf telkens zijn advies voor nieuwbouw en bleef steeds voet bij stuk houden tot daartoe besloten werd.

En heden is de dag gekomen, dat onze nieuwe Synagoge op ons verzoek, want tegen den zin van den heer Elte en nog niet geheel afgewerkt, is ingewijd. Ik wensch U, geloofsgenooten, geluk met dezen dag. Dat de Allerhoogste ons aller werk Zijn zegen moge schenken en U allen nog jaren het voorrecht moge geven in het nieuwe bedehuis, de plaats van samenkomst, om in gemeenschappelijk gebed de éénheid van het Opperwezen te beleiden, te betreden.

Ik wil mijn kort openingswoord niet besluiten, alvorens onzen eerwaarde Voorzanger, de heer Van Buuren, ook mijn gelukwenschen te hebben aangeboden en een lang verblijf in deze Gemeente te hebben toegewenscht. Met dezelfde wenschen richt ik mij ook tot de heeren M. I. Grunwald en L. Pinkhoff, die zich steeds zeer verdienstelijk jegens de Gemeente hebben gedragen.
Aan mijn twee medebestuurders, de heeren D. H. Grunwald en D. S. de Jong een woord van dank voor hunnen goede adviezen. Den heer S. Manheim, met wien ik 25 jaar als bestuurder onafgebroken heb samengewerkt, komt zeker nog wel een woord van dank toe. Eveneens den Architect, de heer Harry Elte, voor zijn goede bouwplannen en den aannemer, den heer Quack voor de keurige uitvoering. Thans wil ik nog hen, die in mijn 36-jarige loopbaan als lid van het Kerkbestuur met mij hebben samengewerkt, maar die ons door den dood zijn ontnomen, eerbiedige hulde brengen, en verzoek ik alle aanwezigen, zich daartoe van hunne zetels te verheffen. Het zijn de heeren S. M. de Jong, I. van Gelder, B. Oudkerk, J. Coltof en M. P. Polak. Dat hun assche ruste in vrede. Ik heb gezegd.

Deze rede, met aandacht aangehoord, liet niet na indruk te maken. De oude sjoel is niet meer, het oude geslacht verdwenen; alleen de heer Vrieslander bleef over… Als tweede spreker nam de heer D. H. Grunwald, Voorzitter der Bouwcommissie, het woord. Veel moeite en tijd heeft deze heer geofferd om zijn streven te verwezenlijken, een nieuwe Synagoge te bouwen. Hij heeft eer van zijn werk.

Rede van den heer D. H. Grunwald
Mijnheer de Voorzitter, dames en heeren. Het is voor mij als Voorzitter van de Bouwcommissie een groote voldoening, heden, op den dag der inwijding van onze nieuwe Synagoge het woord te mogen voeren, omdat ik vandaag een lang door mij gekoesterd ideaal in verwezenlijking heb zien gaan. Toen in November 1924, Cheswan 5685, ik het plan opperde om onze Synagoge, welke bouwvallig dreigde te worden en een vrouwengalerij had, waarvan de opgang en zitplaatsen hoogst ongemakkelijk waren, te vernieuwen, wendde ik mij in de allereerste plaats tot u, mijnheer de Voorzitter, met het voorstel een commissie te vormen, ten einde te trachten gelden bijeen te krijgen om te komen tot den bouw van een nieuwe Synagoge. Ik verzocht u het presidium van deze te vormen commissie te aanvaarden, doch meende u met het oog op uw leeftijd het beter was, dat ik als voorzitter zou optreden, hetgeen ik gaarne deed. Er werd een commissie gevormd, bestaande uit de heeren: S. Manheim, wijlen de heeren J. Colthof, D. S. de Jong, D. S. Beek, S. J. Prins, L. Kannewasser, H. van Praag, S. Herschel, L. Colthof, M. S. de Jong, D. I. Grunwald, waarvan u, mijnheer de Voorzitter, het eere-presidium aanvaardde, terwijl de heer S. Manheim als penningmeester optrad en de heer M. A. Grunwald verzocht werd het secretariaat waar te nemen. Eensgezind en vol moed en ijver gingen wij aan den arbeid, circulaires om bijdragen werden gezonden aan de Kehillohledèn en oud-Kehillohleden, terwijl wij niet schroomden ook aan vrienden en familieleden buiten Den Helder, eveneens om giften te vragen. Wij deden dit met te meer vrijmoedigheid, omdat de Heldersche Joden zich ook steeds bereid hebben betoond om, waar noodig, ook elders financieelen steun te verleenen voor onzen heiligen eeredienst. Met trots mag ik constateeren, dat de leden onzer Gemeente al dadelijk voor een belangrijk bedrag inschreven en ook flinke sommen van buiten binnen kwamen. Er was echter bij lange na niet voldoende, zoodat wij naar andere middelen moesten uitzien en andere geldbronnen moesten aanboren om tot ons doel te kunnen geraken. Wij vatten daarom het plan op een fancy-fair te organiseeren, waarvoor de heer L. Kannewasser werd verzocht als voorzitter op te treden, de heer L. Colthof als penningmeester, terwijl de secretaris der Bouwcommissie het secretariaat waarnam. Dank zij de krachtige en bezielende leiding van den voorzitter is deze fancy-fair, de z.g. Oostersche Feesten, een schitterend geheel en een groot succes geworden, waartoe toch ook niet weinig bijgedragen hebben de dames en heeren van hier en een groot aantal jongedames van elders, allen in schilderachtige Oostersche kleedij, terwijl de heer L. Elte als Samir Haofiem, in zijn kwaliteit als goochelaar belangrijk tot het succes heeft bijgedragen. De heer L. Pinkhof had pakkende reclame-platen ontworpen, welke ongetwijfeld vele bezoekers naar de Oostersche feesten lokten. Ik breng nog gaarne van deze plaats den heer Kannewasser en zijn staf van helpers en helpsters oprechten dank voor den grooten arbeid en het succes, dat zij hebben bereid.

Maar nog waren wij niet waar wij wezen moesten en werd door de bouwcommissie besloten een verloting te houden, waarvan wij hoopten, dat zij de kas aanmerkelijk zou versterken. De heer L. Pinkhoff werd bereid gevonden een ontwerp en teekening te maken voor de loten en al spoedig werden eenige duizenden in den lande verspreid, enormen arbeid den penningmeester der bouwcommissie, den heer S. Manheim, zeker een woord van dank toekomt. Wel ging de verkoop der loten niet zoo geheel en al, zooals wij wel gewenscht hadden, maar toch kreeg de bouwcommissie weer de beschikking over een flink bedrag. Aangezien de bereikte resultaten nog niet voldoende waren, meende de bouwcommissie het noodzakelijk te achten langs anderen weg meerdere gelden bijeen te brengen en werd het koor van de groote Synagoge te Amsterdam verzocht en bereid gevonden om hier eenige concerten te komen geven. Ik behoef wel niet te zeggen, dat wij met dit koor, dat onlangs in Londen, onder leiding van zijn eminenten directeur, den heer Englander, een eersten prijs haalde, groot succes hadden en volle zalen brachten aardig wat geld in kas. Hartelijk dank zij hiervoor gebracht aan de heeren I. J. Drukker, voorzitter en den heer S. H. Englander, Directeur en het koor zelf, dat ons tevens een paar avonden van waar kunstgenot verschafte. Dankbaar wil ik hierbij nog releveeren, dat de weleerwaarde heer S. Duque, Oppervoorzanger der Port. Isr. Gemeente te Adam, zijn zeer gewaardeerde medewerking verleende. En zoo konden wij langzamerhand overgaan tot de aanbesteding van de Synagoge, waarvan de architectuur werd opgedragen aan den heer Harry Elte te Amsterdam. Het Gemeentebestuur van Den Helder was zoo welwillend ons eenige vierkante meters grond, welke wij noodig hadden voor den uitbouw der Heilige Arke, in billijken verkoop te geven, voor welke medewerking het Gemeentebestuur hartelijk dank zij gebracht.

Niet steeds was de commissie eenstemmig over de plannen, waardoor het geruimen tijd duurde voor de aanbesteding plaats kon hebben. Maar toch werd dan eindelijk den 27en Februari 1928 den heer Quack de bouw van de nieuwe Synagoge opgedragen. De eerste steenlegging geschiedde den 2en Mei d.a.v. en viel u, mijnheer de voorzitter, de eer te beurt, deze beteekemsvolle plechtigheid te mogen verrichten met een door den architect, den heer Elte, geschonken zilveren troffel. Ondanks het feit, dat de bouw langer duurde dan men aanvankelijk had verwacht, is het toch een genoegen, al is de synagoge nog niet geheel gereed, dat de plechtige inwijding heden kon plaats vinden.

En zoo staat daar nu onze nieuwe Sjoel, ons nieuw Bedehuis, een trotsch van onze Kehilloh, een sieraad voor de Gemeente Den Helder, een eer voor den architect, want, dames en heeren, gij allen, die zooeven de inwijding hebt bijgewoond, zult het met mij eens zijn, dat hier een Godshuis is verrezen, uiterlijk eenvoudig, inwendig vol wijding, getuigend van de talenten van een bekwaam architect. U, geachte heer Elte, breng ik hier gaarne welgemeende hulde voor het bouwwerk onder uw leiding tot stand gekomen. Den aannemer, den heer Quack en den opzichter, den heer Veen, zeg ik dank voor de serieuze wijze, waarop zij dit werk hebben opgevat en uitgevoerd. Wanneer ik allen, die tot de totstandkoming van ons Godshuis hebben medegewerkt, afzonderlijk dank zou moeten brengen, zeer zeker zoude ik teveel van uw geduld vergen, maar niet minder gaat onze erkentelijkheid ook tot hen uit. Op dit oogenblik past het ons ook eerbiedig te gedenken wijlen den heer J. Coltof, die deel uitmaakte van ons Kerkbestuur en onze bouwcommissie. Dankbaar richt ik mij tot den Allerhoogsten, die u allen en mij het voorrecht heeft geschonken dezen dag, een dag van glorie en geluk in onze Kehilloh, te doen beleven. Moge ons nieuw Bedehuis, dat zich daar zoo trotsch en fier verheft, jaren en jaren zijn gewijde bestemming blijven vervullen als symbool van het oude Midrasjwoord: Volkeren zullen opstaan, anderen weder ondergaan, doch Israël blijft eeuwig bestaan. Ook deze redenaar valt een daverend applaus ten deel, welk bewijst, dat zijn groote verdiensten inzake den sjoelbouw erkend worden.

Alsnu wordt de eerewijn aangeboden, waarna de Burgemeester van Helder, de heer Houwing, het woord voerde. Burgemeester Houwing, de Jutter Burgemeester, the right man on the right place, de stoere oudkolonel der Marine! Jammer, dat hij den Helder spoedig gaat verlaten. Hij was de man, die het plan van den heer D. Beek verwezenlijkte en het oude Raadhuis tijdelijk afstond aan de Joodsche Gemeente. Hartelijk klonk zijn toespraak. Burgemeester Houwing houdt van de Joden. Burgemeester Houwing, die bij de marine als hoofdofficier een eervolle loopbaan achter den rug heeft, is een goed redenaar. Vol aandacht volgden de talrijken zijn woorden.

Rede van den Burgemeester
Het is mij een eer en een genoegen, als Burgemeester de gelegenheid te hebben, op dezen voor de Joodsche gemeente zoo gedenkwaardigen dag, immers op den dag, waarop voor u een nieuw kerkgebouw werd ingewijd, eenige woorden namens het gemeentebestuur van Den Helder tot u te mogen spreken. Ik noem dezen dag voor u een gedenkwaardigen dag en ik meen, dat hij dat in hooge mate is, want immers de kerk of Synagoge, misschien nog beter gezegd, om te blijven in de terminologie van het Oude Testament, de Tempel, is van oudsher voor de Israëlieten van groote waarde; een symbool van hooge eenheid en van hooge vereering. Tal van voorbeelden zijn daarvan in de oude geschiedenisboeken aanwezig; o.a. vinden we vermeld, dat toen het Joodsche volk, vanuit de Babylonische ballingschap in Palestina teruggekeerd zijnde, het tot een van zijn eerste plichten rekende den Tempel wederom op te bouwen, hetgeen dan ook, en wel in de jaren van 521 – 516 vóór onze jaartelling, inderdaad is geschied. En tot op het huidige oogenblik heeft Israëls volk zich ten opzichte van zijn Tempel naar die oude opvattingen gedragen. Het behoeft met het oog hierop en gegeven de taaie volharding, die uw volk eigen is, geen verwondering te wekken, dat gij, toen gebleken was, dat het oude in 1837 in dienst gestelde kerkgebouw niet meer aan de eischen van den tegenwoordigen tijd voldeed, niet hebt gerust vóór u het zoover hadt gebracht, dat te dezer stede een nieuw bedehuis werd gesticht. En zoo zijn we dan heden getuige geweest van de inwijding van uwen nieuwen Tempel en hebben we daarbij het schoone van het gebouw en de doelmatigheid ervan voor den eeredienst kunnen aanschouwen. Wij gevoelen met hoe groote vreugde en dankbaarheid u bezield zijt, nu gij, in tegenwoordigheid van den Hoog Eerwaarden heer Opperrabbijn van het ressort Noord-Holland van het Ned. Isr. Kerkgenootschap en van andere kerkelijke autoriteiten, uw nieuwe Synagoge in gebruik hebt mogen nemen, en daarom feliciteeren wij u dan ook van harte met dit voor u en uwe kerkelijke gemeente zoo heugelijk feit.

Deze rede maakte een overweldigende indruk. Stoer en eenvoudig stond daar onze burgemeester. Hoe juist weet de heer Englander de snaren van de menschelijke ziel te treffen. Als één man stond het koor op en plechtig klonk het Wilhelmus. Ik zag de ontroering op ’t gelaat van den burgemeester, ontroering, die hij vergeefs trachtte te bedwingen en ’s avonds, na den Vrijdagavond sjoeldienst, toen ik den burgemeester (die uit bewondering voor het koor dezen dienst geheel had bijgewoond) vergezelde, zeide hij mij: ‘Het was voor mij, oud-hoofdofficier, iets overweldigends. Ik zag mij terug als commandant, wanneer wij van expeditie terug kwamen, dan speelde ook het Wilhelmus, dan greep het mij aan. Die koraalzang – van dat kwartet, van die Amsterdamsche heer Maroko, dat was imposant, dat is iets wonderlijk moois. Ik kan er niet genoeg van hooren’.

Na de rede van den Burgemeester zong mej. Floor Frieslander (waarschijnlijk Flora Vrieslander, Den Helder, – Auschwitz, ) een lied, dat zeer in den smaak viel en waarvoor zij een donderende ovatie in ontvangst had te nemen.

 

 

bron:
“Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 31-08-1928, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 26-11-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858033:mpeg21:p009.

illustraties:
“Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 31-08-1928, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 26-11-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858033:mpeg21:p009.
De Inwijding van de Nieuwe Synagoge te den Helder.. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 31-08-1928, p. 6. Geraadpleegd op Delpher op 26-11-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000579078:mpeg21:p00006.

gepubliceerd:
26 november 2022

laatst bijgewerkt:
26 november 2022