Sam Dasberg

M. van Gelderen schreef in het Weekblad voor Israëlietische Huisgezinnen van 7 april 1933 een In Memoriam voor rabbijn Sam Dasberg. Op de Rotterdamse zustersite staat een biografie over hem; Samuel was rabbijn in Dordrecht. Hij woonde ten tijde van zijn overlijden in Amsterdam. Het In Memoriam is hier aangepast overgenomen.

Het was een droeve mare, welke ons maandagochtend bereikte. Een mare die een schok deed gaan door de gehele Amsterdamse Joodsche Gemeente en dankzij de modern communicatiemiddelen aldra door liet gehele land. Rabbijn S. Dasberg, beminde figuur en populaire persoonlijkheid, harde werker en strijder voor de Joodsche zaak, man van brede profane en Joodsche ontwikkeling, boeiende redenaar en gezellige causeur, geboren onderwijsman en pedagoog – kortom, het ideaal van de waardige geestelijke leider in onze dagen, was heengegaan na een kortstondige ongesteldheid in de leeftijd van 61 jaar, welke hij pas vrijdag bereikt had. Het is nog niet lang geleden, dat hij een deel van zijn werkzaam leven afsloot op een wijze zo eervol, dat hij oprechte voldoening daarover mocht hebben. Toen hij afscheid nam van zijn Gemeente te Dordrecht, waar hij na een korte spanne tijds te Enschede gearbeid te hebben van 1891 af als Rabbijn werkzaam was, toen was er een aandoenlijke alzijdige hulde. Rotterdams Opperrabbijn eerde hem door de verlening van de Moré-titel en de regering door hem de Ridderorde van Oranje-Nassau te verlenen. En toen hij naar Amsterdam kwam als Rabbijn in ruste, toen dacht hij ondanks zijn minder gunstige gezondheidstoestand niet aan stil zitten. Plan-Zuid, waar hij zich vestigde, heeft hij door de aandacht, welke hij wijdde aan het Joodsche leven aldaar, zeer aan zich verplicht. En waar men hem vroeg, om lering te verschaffen of het Woord des Jodendoms verkondigen of andere welverdiende hulde te brengen –  hij was bereid zijn rust er aan te geven. Zo is Rabbijn Dasberg in enkele maanden tijds geworden tot een der meest gewaardeerde leden der Amsterdamsche Joodsche Gemeente tot een algemeen graag geziene en populaire.

Dat Rabbijn Dasberg beschikte over een welversneden pen en deze menigmaal in dienst gesteld heeft van het Jodendom — dat hebben de lezers van zijn homiletische artikelen in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland, dat ook de getrouwe lezers van Tal’s Scheurkalender kunnen ervaren. Het heengaan van zulke mannen in een tijd dat het Jodendom ernstig lijdt aan het gebrek aan  belangrijke figuren, treft dubbel zwaar. Maar ook voor zijn vrouw, die hem zoveel jaren tot steun geweest is, ook voor zijn kinderen, die de voetstappen van hun vader drukken, is dit verscheiden een smartelijke gebeurtenis. Het strekke hun enigermate tot troost, dat in brede kringen met hen wordt meegeleefd in het leed dat hun getroffen heeft en dat de nagedachtenis van Rabbijn Dasberg in geheel ons land tot in lengte van dagen in eerbiedige herinnering zal blijven.

De teraardebestelling
Dinsdagochtend is het stoffelijk overschot van Rabbijn Dasberg uit zijn woning aan de Roerstraat uitgedragen. Uit vele kringen uit het Amsterdamsche Jodendom bestond er een overweldigend grote belangstelling. Wij merkten op Opperrabbijn A. S. Onderwijzer met de leden van het rabbinaat, Opperrabbijn I. J. van Gelder uit Den Haag, Rabbijn S. Ph, de Vries uit Haarlem, zwager van de overledene, Rabbijn Dr. B. I. Ricardo, de Conrector van het Ned. Isr. Seminarium Moré Dr. I. de Jongh, de jongere Moré’s, studiegenoten van Opperrabbijn S. Dasberg Jr.: D. de Vries en A. S. Levisson, Dr. D. M. Sluijs, die blijkbaar hel afwezige Kerkbestuur vertegenwoordigde, de heer Jos. A. Lissauer van het Hoofdbestuur der Ned. Agoedo en de heer M. van Gelderen, secretaris der plaatselijke afdeling, waarvan de heer Dasberg lid was, de heer E. Stibbe, voorzitter van het Hoofdbestuur van Achawah, waarvan de heer Dasberg jarenlang lid van het Algemeen Bestuur was en vele anderen.

In het sterfhuis heeft Moré A. S. Levisson namens Achawah, de jeugdvereniging Toutseous Chajjim en enige andere verenigingen het woord gevoerd en geschetst, wat deze aan de overledene te danken hebben. Hij heeft met veel gloed de waarheden des Jodendoms verkondigd. En de vlam door hem ontstoken zal niet spoedig gedoofd worden worden. De begrafenisstoet werd geleid langs de synagoge Benei Teimon, waarvan de deuren en de lichten ontstoken waren, als een laatste hulde van het Amsterdamsche Jodendom aan de man, die te korte tijd daarvan deel heeft uitgemaakt.

Op de dodenakker te Dordrecht
Omstreeks 1 uur kwam de lijkauto aan het Zwijndrechtsche Veer aan, opgewacht door de leden van het kerkbestuur terwijl aan de Dordtsche oever zo goed als alle leden van de Joodscghe Gemeente stonden opgesteld om het stoffelijk overschot van de beminde Leraar te ontvangen. Nadat de stoet was opgesteld trok hij naar de Varkensmarkt, waar het schoollokaal als rouwkamer was ingericht. Hier werd, onder leiding van de heer Van Beugen tehilliem gezegd, waarna de kist geplaatst werd in het voorportaal van de Synagoge, waar de Hechal open stond en alle lichten brandden. Door de heer B. J. Katan, Leraar, wend hier het Wihie noungam voorgedragen.
Onder grote belangstelling van de zijde van Dordrechtsche publiek reed de stoet naar de begraafplaats, waar een grote menigte deze opwachtte. Talrijke autoriteiten waren aanwezig, onder anderen de Burgemeester van Dordrecht, de heer P. L. de Gaay Fortman, rectoren van het gymnasia te Dordrecht en Gorinchem, de predikanten B. Bins en W. W. Meijnen, de heer A. Levie, voorzitter van de afd. Zuid-Holland-Utrecht van Achawah, de heer D. Wessel Wzn., secretaris van de Ned. Isr. Gem. te Rotterdam, de heren L. Vorst, M. Melamed, A. Keizer, Sal. de Haas, J, Bromet,  V. Bloemkoper, S. Poons, en tal van oud-collega’s, vrienden en oud-leerlingen. Als afgevaardigde van Benei Teimon te Amsterdam was de heer Iz. Wetzlar aanwezig. In de stoet kwamen o.a. mee de Opperrabbijn Davids, Moré I. Vredenburg en Rabbijn S. Ph. de Vries.

Door ‘de leden van het kerkbestuur en de Leeraar werd het stoffelijk overschot, terwijl aan de zijden van het voetpad de leerlingen van de godsdienstschool geschaard stonden, hel Metaheirhuis binnen gedragen, dat te klein bleek om allen te bevatten.

Allereerst is het woord door Opperrabbijn S. Dasberg, zoon van den overledene. 
Alhoewel het spreker zwaar valt om veel te zeggen, wil hij toch niet nalaten een enkel woord te spreken, daar spreker weet, dal zijn vader dit ook gedaan heeft bij de teraardebestelling van zijn eigen ouders. Indien iemand voldaan heeft aan de plicht in bovenaangehaald vers geboden dan was het zeker deze overledene. Wij, zijn kinderen, hebben het gezien en gehoord, hij was niet alleen onze vader, hij was als onze oudste broeder, om wien wij steeds geschaard stonden, op wien wij trots waren. Spreker schetste den overledene als Jood, als mensch en hoe hij steeds trachtte anderen hiertoe op te voeden. Hij werkte voor zijn kinderen, sprak tefillous voor ons uit, was zacht, zonnig, blijmoedig, optimistisch en leerde ook ons dat te zijn. Nooit gekunsteld, doch steeds bescheiden en eenvoudig was hij, daarbij waar en oprecht. Alle leden van deze gemeente waren zijn kinderen, hij was de vader van zijn familie, zelfs van zijn ouders, die hij steeds verzorgde. Hij was het middelpunt in zijn gemeente. Een goed mensch, weldadig en onkreukbaar in ieder opzicht is met hem heengegaan.

“In Uw hand beveel ik mijn geest”. Zo sprak hij voor zijn heengaan. Deze bede is verhoord. De laatste dagen van zijn leven heeft hij veel gebeden voor de rampen, die de wereld treffen. Toen nam G’d hem tot zich. Een pleitbezorger zal hij zijn voor ons volk voor den troon van den Almachtige.

Opperrabbijn Davids sprak naar aanleiding van hetgeen van Koning David is gezegd: Ofschoon giju heengaat, uw naam zal niet wijken uit mijn huis, daar altijd hij het brengen van offers uw psalmen zullen worden gezongen’. Zijn wens om een Huis Gods te bouwen werd niet vervuld; zijn zoon zou dit doen, maar het huis zou de herinnering aan hem wakker houden en naar hem genoemd worden. Wij leven in een tijd van het Joodsche jaar, waarin ons volk, leeft in het verleden en in de toekomst, in een tijd, waarin voor duizenden jaren die bevrijding voor ons volk aanbrak. In deze maand moet elk persoonlijk leed wijken voor het geluk van toen. Het leed van den enkeling in het Joodsche volk wordt overstemd door het gebeuren in het heden voor het geluk in de toekomst weggelegd. Ook heden hadden wij moeten zwijgen. Doch, ofschoon ook gij zijt heengegaan, uw naam mag niet wijken van onzen mond, ‘wij willen spreken al is het in Niesan, Op buitengewone wijze schetste Opperrabbijn Davids, wat wijlen de heer Dasberg voor zijn gezin, familie, gemeente en talloos velen geweest is.

Dient de Eeuwige met vreugde, was zijn leuze, In het Godshuis trad hij altijd binnen als een kind voor zijn vader; dit huis beminde hij en trachtte hij altijd zo mooi mogelijk te maken. Zijn gemeenteleden brachten hem hiervoor hun offers met grote liefde. Met vreugde in het hart stond hij ook altijd voor God in liet gebed. Doch ook in het volle leven wist hij zijn Jodendom uit te dragen, zoals dit is volgens de overlevering van ons voorgeslacht. Spreker herinnert aan het afscheid voor een jaar uit deze gemeente. Welk een voorrecht was het voor hem te zien, dal het uitgestrooide zaad vruchten heeft gegeven, dat zijn arbeid niet te vergeefs is geweest. Resultaat van al zijn krachten, die hij aan zijn gemeente had gegeven zonder zich af te vragen of zijn lichaam zulks dragen kon. Tenslotte moest hij dien arbeid neder leggen, echter niet om te rusten, om niets te doen. Zijn ideaal werd vervuld, om zijn werk voor de Thouro elders voort te zetten, bevrijd van de zorgen, die elk leraar in Israël te dragen heeft. Inderdaad was hij ook te Amsterdam krachtig werkzaam, overal begroette men hem. Doch liet leed, wat weer elders zijn broeders en zusters drukte, brak hem, berokkende hem veel leed. En toen zijn ongesteldheid kwam, was hij ook hierdoor gebroken. Doch zijn Iwdoe Hasjeim besimcho zal blijven klinken! Tot zijn kinderen sprak hij: als gij het in uw leven moeilijk hebt vraagt dan God om hulp en laat niet af tefillo te doen. Hij zal u bijstaan in alle levensomstandigheden. En tot zijn gemeenteleden hier ter stede sprak hij: Hier wil ik mijn rustplaats vinden. Ter wille van u, ter wille van deze gemeente schoof hij feitelijk zijn kinderen, bijna allen elders gevestigd, op zijde. En als eens op zijn graf de matseiwo staan zal, zult gij bij het aanschouwen ervan kracht en steun vinden, om uw zwaar lot te dragen in moeilijke dagen. Zijn beeltenis, zeker te vinden in veie uwer huizen, zijn lachende gezicht zal steeds een zonnestraal in uw hart werpen. Het zal voor u een opwekking zijn om een beter Jehoedi, een beter mensch te worden en het zal u toeroepen: Dient den Eeuwige met vreugde!

Rabbijn De Vries, zwager van den overledene, schetste diepbewogen de innige vriendschap die tussen hem en de overledene bestond. En thans, nu mijn vriend is afgedaald naar zijn tuin. Waar hij was bracht hij schoonheid in al zijn woorden en daden. Gij allen, die hier om zijn baar geschaard staat, weet, wat hij voor u was, nu kunt gij ook schatten, wat hij voor zijn gezin en zijn familie was. Niemand kon hem overtreffen in overgave aanzijn God in volle vertrouwen. Laat ons dankbaar zijn voor dit schone leven.

De heer B. J. Katan herinnerde aan de woorden door wijlen Rabbijn Dasberg bij zijn vertrek uit deze gemeente, „heden trekt gij uit in de arenmaand”. Ook thans gaat hij in dezelfde maand van ons hoen. Spreker werpt een terugblik op hetgeen de overledene geweest is voor zijn gemeente, met welke hij, ook na zijn vertrek, door banden van vriendschap verbonden bleef. Spreker brengt hem hiervoor de dank van allen. Aan de baar sprak de heer Katan het mechillo formulier uit, zooals wijlen de heer Dasberg dit zoo dikwijls op deze plaats deed. Het stoffelijk overschot werd hierna door de zonen van den overledene naar builen gedragen. Wederom door een van schoolkinderen gevormde haag. Buiten de begraafplaats sloeg een grote schare de plechtigheid gade. Na de teraardebestelling heeft de Burgemeester nog een enkel woord gesproken om te schetsen, wat de heer Dasberg voor de burgerij van Dordrecht is geweest. Tenslotte sprak de beer A. Zadoks, voorzitter van den Kerkeraad, dank namens de gemeente. Moge het feit, dat zijn stoffelijk overschot hier rust een aansporing tot allen zijn om in zijn geest voort Ie leven. Diep onder den indruk verlieten allen de dodenakker.

De plechtigheid is een grote en grootse hulde geweest voor den man, wiens naam in net Nederlandsche Jodendom in het algemeen en in de Joodsche gemeente te Dordrecht in het bijzonder nog zeer lang in goede herinnering zal blijven.

Lees ook het verhaal op www.joodserfgoedrotterdam.nl.

 

 

 

bron:
Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen. 7 april 1933. Geraadpleegd op Delpher op 03-06-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUBA15:005427014:00001.

illustratie:
Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen. 7 april 1933. Geraadpleegd op Delpher op 03-06-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUBA15:005427014:00001.

gepubliceerd:
4 juni 2025

laatst bijgewerkt:
4 juni 2025