Victor Emanuel van Vriesland

Dr. Victor E. van Vriesland 27 oktober a.s. 70 jaar
Foto: Nijs, Jac. de, Nationaal Archief / Anefo

Victor Emanuel van Vriesland werd in Haarlem geboren op 27 oktober 1892 en overleed in  Amsterdam op 29 oktober 1974. Hij was een zoon van Adolphe Isidore van Vriesland (Rotterdam, 31 maart 1859 – Baarn, 23 augustus 1916) en Duifje Schoolmeester (1862 – 1912).

Vader Adolphe Isidore van Vriesland was een rijk man. Hij was dat geworden met de handel in manufacturen en activiteiten in de financiële wereld. Hij was liberaal Joods en samen met zijn vrouw, Duifje Schoolmeester, maakte hij deel uit van de Haagse high society. Het echtpaar Van Vriesland woonde in grote huizen, had personeel voor de huishouding en voor de opvoeding van de drie kinderen. Voor Victor en voor zijn acht jaar oudere zus Rosina en zeven jaar oudere broer Siegfried waren er Nederlandse en Franse gouvernantes.

Villa Rosina
Villa Rosina

Al eerder, in 1895, was het gezin Van Vriesland vanuit Haarlem naar Amsterdam verhuisd, alwaar Victor de Wilhelmina Catharina School bezocht. Deze school maakte hij niet af, want de familie verhuisde naar Den Haag waar hij tot en met de zevende klas de Lagere School van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen in de De Ruiterstraat te Den Haag volgde. Het gezin woonde toen in een prachtige villa, nu Villa Rosina, aan de Oude Scheveningseweg (nu Scheveningseweg 72). Na de Lagere School werd Victor leerling aan het Eerste Haagsche Gymnasium. In de tweede klas van het gymnasium zaten drie jongens die hartsvrienden werden: Wery, Nijhoff en Van Vriesland. Hun gezindheid was dezelfde: ze wilden non-conformistisch zijn en volgden daarbij de tendensen in de kunst rond de eeuwwisseling.

De jonge Victor werd ouder en creëerde een eigen beschermde ruimte en sfeer. Hij luisterde nauwelijks nog naar de gesprekken van zijn moeder met een tante die voortdurend Jiddisch sprak. Zijn broer Siegfried spoorde hem aan om rationeel over het Jodendom te denken. In 1911 ontmoette hij een Franstalig meisje op wie hij verliefd werd.

Intussen ging het op school mis. Hij bracht het niet verder dan de vijfde klas en kreeg toen privélessen in oude talen en wijsbegeerte bij Johan Andreas der Mouw. Twee jaar lang is hij bij Der Mouw in huis en dat zal voor altijd een stempel op hem drukken. Der Mouw leerde hem denken en zijn gevoelens verwoorden. Zo kreeg zijn pessimisme een theoretische grondslag doordat Der Mouw hem met Schopenhauer in aanraking bracht.

De relatie tussen hem en Der Mouw was hecht. Het blijkt als zijn moeder in 1912 sterft en hij Der Mouw daarvan door middel van een telegram op de hoogte stelt. Der Mouw onderbrak onmiddellijk zijn vakantie in Noorwegen. Johan Andreas der Mouw overleed zeven jaar later, in 1919.

Victor werd ingeschreven aan de Universiteit van Dijon. In 1913 en 1914 studeert hij Franse letteren. Althans, hij wordt verondersteld dat te doen, maar de bestudering van de omliggende  wijnkelders boeide Van Vriesland meer. Hij zou er zijn leven lang plezier van hebben.

Omdat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, kon hij na een vakantie in Nederland niet naar Frankrijk terugkeren. Hij kwam terecht in Rotterdam en ging wonen op de Nieuwehaven 129a.
Zijn eerste gedichten werden in 1909 gepubliceerd in De Nieuwe Gids. Ook het Joodse thema komt in zijn werk terug zoals een aantal ‘beschouwingen over Joodsche kunst naar aanleiding van de Kunstwart-debatten’ en ‘De cultureele nood-toestand van het Joodsche volk’ (1915).
Victor werd via zijn broer Siegfried gevraagd om een lezing te houden voor de Nederlandse Zionistenbond; Siegfried was er secretaris en later voorzitter. Hij bereidde zich er grondig op voor, werkte er zo hard aan dat hij, toen hij de lezing moest houden, twee dagen nauwelijks gegeten of geslapen had. Op de bewuste avond beklom hij het podium, stamelde enkele woorden en viel flauw…

De jaren in Rotterdam waren jaren waarin rustig gewerkt werd: geschreven en gelezen. De jonge literator ontwikkelde zijn talent, ontmoette andere schrijvers en breidde zijn kennis uit. Victor trad in 1917 in Zwitserland in het huwelijk met Marie Huguenin Dumittan; een mooie, tere, intelligente vrouw. Een gelukkige tijd breekt aan. Zij wonen de eerste tijd van hun huwelijk in Zwitserland en komen in 1918 naar Nederland. Na enige maanden Rotterdam huren zij in Blaricum aan de Eemnesserstraatweg voor één jaar een huis, tot een huis even buiten Blaricum gekocht wordt, een groot idyllisch buitenhuis, vlak bij de grote hei van Bussum gelegen.

De jaren twintig waren vrij onbezorgde jaren. In en rondom Blaricum woonden veel kunstenaars. Men ontmoette elkaar vooral op feesten. Dag en nacht stond de deur open en drank was er altijd. En Victor hield van drinken en feesten, bijna evenveel als van werken. Hij zag graag mensen. Mensen als Herman Hana (over wie hij toen een studie schreef, Herman Hana geschetst in zijn beteekenis als schakel naar een nieuwen tijd, 1920), Vlaamse vrienden als Jozef Cantré, Frits van den Berghe, Gustaaf de Smet, René de Clerq, met wie hij thuis de nacht doorbracht bij vele kruiken Bols en kaartspel, mensen als Henri Wiessing, Nico van Suchtelen, Adriaan Roland Holst en niet te vergeten Api Prins. Hij voelde zich thuis in Blaricum, zo zelfs dat hij in 1922 een benoeming in een plaatselijke commissie aannam en een rapport samenstelde over Blaricum en zijn recht op zelfstandigheid.

Als literator begon hij steeds meer naam te krijgen. Hij had een letterkundige kroniek in De Nieuwe Amsterdammer (van 1919 tot 1921) en De Nieuwe Kroniek (in 1922). Verder verscheen er werk van zijn hand in De Amsterdammer, De Beweging, De Nieuwe Gids, Groot Nederland, De Gids, Elsevier’s Maandschrift, De Vrije Bladen en Den Gulden Winckel. De opvoering van zijn in 1920 geschreven drama De verloren zoon had, in Duitse vertaling, met succes plaats in het voorjaar van 1925 in de stadsschouwburg van Frankfurt am Main. De uitgave ervan raakte uitverkocht. Bovendien schreef hij in Blaricum de roman die vier drukken zou halen, Het afscheid van de wereld in drie dagen.

Hij deed veel voor de mensen om zich heen. Hij woonde dan wel buiten, maar bezocht erg vaak Amsterdam, waar hij een vaste hotelkamer had die voor hem vrijgehouden werd als hij wilde overnachten. Het was de begintijd van de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring. Victor hielp De Kring oprichten en bracht er vele avonden en nachten door. Als dan de nacht ten einde was en hij zijn ontbijt tijdens de lunchtijd nuttigde, waren er vrienden aanwezig die hij had uitgenodigd. Vrienden als Marsman, Binnendijk, Van Duinkerken die met hem aten en spraken over literaire aangelegenheden.

In 1926 stortte zijn wereld ineen. Zijn vrouw Marie werd geestesziek. Van de ene dag op de andere. Ze kreeg een zware psychose en werd meteen opgenomen en afgezonderd in het Wilhelminagasthuis in Amsterdam. Ze zou niet meer beter worden. Vijf jaar lang zou ze in allerlei ziekenhuizen en inrichtingen (waaronder Santpoort) doorbrengen. Soms herkende ze haar man, soms niet. Een bijzonder veelzijdige intellectuele vrouw zou voorgoed gestoord zijn. In 1931 overleed zij. Deze catastrofe greep Victor zeer aan. Hij wist dat Marie labiel en depressief was, maar het gebeurde had hij niet verwacht. Toen Marie ziek werd, heeft hij het huis in Blaricum op slot gedaan en is er niet meer teruggekeerd.

Een tijd van zwerven brak aan. In 1927 woonde hij in Den Haag, hij verbleef in 1928 en de winter van 1929 in Bergen. Vervolgens trok hij naar Amsterdam. In 1929 verloor hij zijn kapitaal. Speculaties zorgden er voor dat hij na de krach grote schulden overhield.  Hij moet voortaan van de hand in de tand leven en deed dat met verve. Zijn persoonlijkheid werd niet door geldzorgen aangetast. Maar er gebeurde nog iets anders in 1929. De eerste bundel, Voorwaardelijk uitzicht, verscheen. Een laat poëtisch debuut in boekvorm. Door aandrang van zijn vrienden, vooral van Jan Campert, verscheen deze keuze uit gedichten die in diverse tijdschriften gepubliceerd waren. De tweede bundel, Herhalingsoefeningen, volgde in 1935.

In 1931 werd Victor redacteur Letteren en Kunst van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Omdat hij alleen maar schulden had moest hij voor het eerst een baan zoeken. Hij werd aangenomen bij de NRC om zijn enorme belezenheid. Uit die jaren (1931-1938) stammen zijn vele gemakkelijk leesbare, diepgaande essays, die later in de twee delen Onderzoek en vertoog (1958) verzameld zouden worden. Hij woonde in die tijd in Rotterdam, betaalde zijn schulden af, at bij zijn zus Rosina en woonde bij gebrek aan woonruimte op de krant. Later gaat het hem financieel wat beter en huurt hij een huis aan de Leuvehaven 34b boven een gerenommeerde wijnhandel.
leuvehaven34Ook daar ontvangt hij ’s nachts veel vrienden. De keldermeester kan hij altijd wekken voor een aantal flessen. Het bevalt hem wel in Rotterdam, bij de krant waren voldoende excentrieken en literaire vrienden waren er ook: Ter Braak, Stroman, Wagener en zijn aangetrouwde neef Jo Otten. Naast zijn kritisch werk voor de krant publiceerde hij een lustrumspel voor het Rotterdams studentencorps, De havenstad (1933). De gedichten die hij schreef, werden opgenomen in Forum, waarvan hij redacteur werd. Daarnaast voorzag hij in zijn levensonderhoud door het maken van vertalingen en het houden van lezingen.

Rond 1935 hertrouwde Victor. Zijn nieuwe echtgenote, Anthonia Wilhelmina van der Horst (de schrijfster Tonny van der Horst), boeide hem niet zo dat er een langdurige en diepe relatie opgebouwd kon worden. Na zo’n zeven jaar gingen ze uit elkaar.

In 1938 ging Van Vriesland naar Amsterdam. De NRC stemt hem niet meer tevreden en hij werd eindredacteur van De Groene Amsterdammer. Door de financiële situatie van de krant moest hij vele kolommen per week vullen. Na een jaar nam hij ontslag. Hij kon het doen omdat hij toen een bloemlezing moest samenstellen uit de Nederlandse poëzie. Zijn hang naar volledigheid deden hem besluiten om alles te lezen wat er gepubliceerd was aan poëzie. Het eerste deel, de eerste versie van de Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen, verscheen in het najaar van 1939, bijna tegelijkertijd met zijn novellenbundel De ring met de aquamarijn en andere verhalen. Even later zag nog een andere bloemlezing het licht, In den hof van Eros, verhalen, brieven en overpeinzingen over de liefde. Het tweede deel, Eros op den Parnassus, kon door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog niet meer verschijnen en werd in 1945 gepubliceerd.

Het bericht van Siegfrieds dood en de komende oorlog was het begin van een moeilijke periode. Zijn geliefde broer sloeg op 4 december 1939 in Tel Aviv de hand aan zichzelf. Victor was diep geschokt, al kende hij de depressies van zijn broer. Niet veel later kwam de oorlog, die ook een eind zou maken aan het leven van zijn zuster Rosina (in Auschwitz op 1 oktober 1942) en van bijna alle andere familieleden.

In het begin van de oorlog woonde Victor in Amsterdam aan de Postjeskade, maar de grond werd hem daar toch te heet onder de voeten. Wel was hij gemengd getrouwd en wel had een ambtenaar een kaart zonder J in de bak van de Burgerlijke Stand geplaatst, maar het bleef gevaarlijk. Hij vertrok in 1941 naar Bergen. Daar ging hij veel om met zijn oude vriend A. Roland Holst en met Charley Toorop. Onder de druk van de omstandigheden schrijft hij zijn filosofie. Zoals hij eerst de eerste versie van de Spiegel van de Nederlandse poëzie wilde voltooien om tegenwicht te bieden aan de horden en het vergankelijke, zo brengt hij van 15 september 1942 tot 7 januari 1943 zijn filosofie in kaart: Grondslag van verstandhouding, proeve van vertoog ter begripsvorming ener kenleer van het zijn, de ziel en het absolute. Het schrijven van deze filosofie, zonder de hulp die een bibliotheek biedt, was een fenomenale prestatie. Nauwelijks te vergelijken en ook nauwelijks opgemerkt.

Koestraat 18, Zwolle
Koestraat 18, Zwolle

Dezelfde maand dat Grondslag van verstandhouding voltooid werd, moest hij terug naar Amsterdam omdat Bergen als kustgebied ontruimd werd. Er volgt een periode van onderduiken op diverse adressen, in verschillende steden. Zo logeerde hij bij Vasalis, Kelk en anderen. In 1943 kwam hij nog terug op de Postjeskade, maar verliet het adres al snel omdat vrienden wisten duidelijk te maken dat hij de vijand onderschatte. Hij kwam terecht bij de familie Bouman, Koestraat 18 te  Zwolle, een onderduikadres waar hij welkom was – en hij niet alleen. Mr. Bouman huisvestte diverse onderduikers, juist tegenover een SS-hoofdkwartier en dat ging heel lang goed. Victor wandelde er en ontving vrienden als J.C. Bloem, de trouwe vriend die zijn naam gaf aan Victors vertaling van Belle van Zuylens’ Caliste, opdat deze kon verschijnen en er wat inkomsten waren. Tevens was Victor bezig met de vertaling van Swinburne’s Chastelard, dat na de oorlog zou verschijnen, evenals de vele gedichten die hij onder het oorlogsgeweld schreef.

Hij liet zich niet vernietigen, lichamelijk niet en geestelijk niet. De dood van zijn grote liefde had hij overleefd, hij zou ook de dood van velen, van vele verwanten overleven, al zou hij nooit los van hen komen. Hij hield zich in stand door het werk en door contacten met vrienden. Zwolle bleek negen maanden voor de bevrijding geen veilig adres meer. De dag van huiszoeking kwam ook daar. Victor vluchtte naar Dalfsen. De bevrijding van Dalfsen zal later, in de bundel Tegengif, een lang prozagedicht van belang zijn. Na de bevrijding ging hij weer naar Amsterdam en hij zou er blijven wonen.

Grondslag van verstandhouding verscheen, de derde bundel gedichten verschijnt. Vooronderzoek (1946) bevat naast een aantal oorlogsgedichten verzen waaruit een groot verlangen spreekt. Niet zozeer naar eenwording, maar naar opheffing, verlossing uit het als hels ervaren leven op aarde. De oorlog liet z’n sporen na. Op een enkel familielid na, is hij alleen uit de oorlog gekomen. Nu zijn voortbestaan herhaaldelijk werd bedreigd, wil hij kinderen. Hij trouwt in 1946 met Anna Maria Gesina Baan en op 31 mei 1947 wordt hun eerste kind geboren: Johan IJsbrand Victor Adolphe van Vriesland. En 2 november 1948 ziet Aline Marianne Dora van Vriesland het licht.

Nadat in 1951 een scheiding werd uitgesproken, verhinderde de moeder het contact tussen de kinderen en hun vader. Pas vele jaren later, was er gelegenheid elkaar beter te leren kennen en waarderen.
Victor E. van Vriesland heeft zich altijd thuis gevoeld in het literaire leven. En meteen na de oorlog werd hem daarin op grond van zijn kwaliteiten steeds een belangrijke rol toebedeeld. Zo werd hij voorzitter van het PEN-centrum voor Nederland, voorzitter van De Bezige Bij, vicevoorzitter van het BUMA, bestuurslid van het SEBA, bestuurslid van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, lid van de Société Européenne de Culture, lid van de Culturele Commissie van het Holland-Amerika Instituut, lid van de Voorlopige Raad voor de Kunst, lid van de Raad van Toezicht van de STICUSA, redacteur van De Nieuwe Stem, redacteur en adviseur van diverse uitgeverijen, waaronder de Wereldbibliotheek. Tevens zat hij talloze jury’s voor.
Langzamerhand begon hij te aarden. Vooral na zijn vierde huwelijk.
Begin 1952 werd hij ernstig ziek. Omdat de artsen hem hadden opgegeven en hij bang is dat de vele, vooral literaire documenten die hij bezit in verkeerde handen zullen vallen, vraagt hij een vriendin, Adrienne Germaine Leonie Canivez, ten huwelijk. Zij trouwden op 7 februari 1952 in het Julianaziekenhuis te Amsterdam. En hij werd beter. Geheel onverwacht zou het een lang en goed huwelijk worden.

Zij kwamen te wonen aan de Weesperzijde 25 en daar, in dat statige grachtenhuis, dat uitziet op de Amstel, daar begon hij zich thuis te voelen, dankzij de aanwezigheid van zijn vrouw Adrienne.

In 1953 verschijnt het tweede deel van de Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen. Het bevat poëzie van 1900 tot 1940. Ondanks de grote hoeveelheid werk die het hem oplevert, gaat hij ook daarna door met het lezen van alle poëtische publicaties. Het is hem er om te doen, die gedichten samen te brengen die hem het meest hebben getroffen. Zijn algemeen gewaardeerd oordeel en zijn deskundigheid staan daarbij borg voor de kwaliteit. Vergetenen zet hij weer in het licht – vergelijk ook De vergetenen, 1955 – overschatte dichters worden tot hun ware proporties teruggebracht want elke mode ontbreekt. Dit werk zou hij tot 1971 blijven doen, vooral omdat hij het van groot belang achtte, werk van de jongeren te bloemlezen. 
En terecht. Voor veel lezers biedt hij zo een samenvatting en een overzicht van wat belangrijk is, bijna op het moment zelf. Voor de poëzie kan een dergelijke bundeling een stimulans en toetssteen zijn. Het is daarom betreurenswaardig, dat de uitgever om economische redenen besloot de keuze uit de nieuwste poëzie niet integraal uit te geven. Na zoveel jaar werken aan dit project was het voor Van Vriesland een grote teleurstelling. Hij wilde aan een verkorte uitgave zijn naam niet verbonden zien.

De jaren vijftig zijn jaren van erkenning. In 1952 ontvangt hij de prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet en in 1954 werd hij tot eredoctor in de Nederlandse letteren en wijsbegeerte benoemd aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Dezelfde universiteit die hem later uitnodigde gastcolleges te geven. Een uitnodiging die beantwoord werd door het twee jaar lang geven van diepgaande colleges over realisme en romantiek. Een en ander mondde in 1962 uit in de verrassende studie Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde. Ook van overheidswege wordt hem eer bewezen: hij wordt achtereenvolgens benoemd tot officier van de orde van Leopold II, officier in de orde van Oranje Nassau, ridder in het Legioen van Eer en tenslotte tot officier in de orde van de Nederlandse Leeuw. Tevens krijgt hij de belangrijkste literaire onderscheidingen: de Constantijn Huygensprijs (1958) en de P.C. Hooftprijs (1960). Frankrijk eerde hem door hem in 1960 de Prix des amitiés française toe te kennen. Een andersoortig eerbewijs was de schitterende uitgave van zijn Franse gedichten, Le vent se couche, bij Seghers in 1967. In dezelfde periode was hem de eer te beurt gevallen, benoemd te worden tot president en later vicepresident van de internationale PEN-club.

Victor van Vriesland en zijn stiefkinderen
In 1997 verhaalde stiefdochter Germaine Groenier “Een stuk van mijn hart, brieven aan mijn dochters” (Amsterdam 1997) over een heel andere kant van deze gelauwerde man. Via deze link een recensie over dit boek en een verdere inkijk in het leven van Victor van Vriesland.

Publieke bekendheid verwerf hij door zijn spitse, geestige bijdragen aan de radio- en televisie-uitzendingen van Hou je aan je woord. Dat wil niet zeggen dat dan zijn bundels in enorme aantallen verkocht worden. Nederland is gul met lachen, maar zuinig in het kopen van poëzie.

Hij laat zeer goede bundels het levenslicht zien. In 1959 Tegengif, gedichten over ziekte en dood, bedreiging van het leven. In 1965 volgt de kleine bundel Ondoordacht. De laatste bundel is  Bijbedoelingen die op de tachtigste verjaardag van de dichter verscheen.

De laatste jaren van zijn leven kampte hij steeds meer met astma-aanvallen. Ze verzwakten hem op den duur. Zijn bewegingsvrijheid die hij zo stralend kon waarderen, met vrienden in een eethuis of alleen de krant lezend in het Amstelhotel, werd erg klein. Het kwelde hem. Vooral toen het voor zijn vrouw zwaar werd, hem te helpen. Oud en ziek, werd hij echter in zijn waarde niet aangetast. Als weinigen is hij zelfs niet in de verte een karikatuur van zichzelf geworden. Dat is hem bespaard gebleven. Misschien ook was zijn trots daar te groot voor.

Op 27 oktober 1974 waren we met enkele vrienden en familieleden bij hem. Hij was 82 jaar geworden. Twee dagen later was hij dood. Het lijkt of hij ingeslapen is toen hij het nodig vond. Victor werd op 1 november 1974 begraven op Zorgvlied te Amsterdam. Zijn vrouw Adrienne overleed op 29 oktober 1992 en werd naast hem begraven.

 

bron:
Kroon, Dirk, Victor Emanuel van Vriesland. Haarlem 27 oktober 1892 – Amsterdam 29 oktober 1974 in Jaarboek van de maatschappij der Nederlandse letterkunde, 1975. Bewerking.
stadsarchief Rotterdam, gezinskaart.
stadsarchief Rotterdam, 2e gezinskaart
Bie, Pim de, Vriesland, Victor Emanuel van, op www.dodenakkers.nl (geraadpleegd 18 november 2016).
www.dodenakkers.nl, Adrienne Germaine van Vriesland – Cavinez (geraadpleegd 20 november 2016)

afbeelding:
embedded van http://www.gahetna.nl/collectie/afbeeldingen/fotocollectie/zoeken/weergave/detail/q/id/aa1c8538-d0b4-102d-bcf8-003048976d84
“PETER DAWSON’S „S.P.D.” WHISKY”. “De Maasbode“. Rotterdam, 16-01-1922. Geraadpleegd op Delpher op 20-11-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB04:000189387:mpeg21:a0030.

gepubliceerd:
18 november 2016

laatst bijgewerkt:
22 januari 2023