Ansjel Rood

Dr. Jaap Meijer noemde in zijn werk Het Jonas Daniel Meijerplein (Amsterdam 1961) Ansjel Rood als de persoon waar de Asjkenazische Joden hun diensten hielden voordat ze een synagoge hadden.

Ansjel woonde op Vlooijenburg. Tijdens de diensten fungeerde hij als voorzanger. De Torarollen die tijdens de dienst gebruikt werden waren geleend, van de Sefardische gemeente. Een rol behoorde aan Francisco Gomez da Costa, de andere aan Izaak Mukato (Isaac Mocato die in 1657 op Zwanenburgerwal 38 een suikerfabriek stichtte?). Het gaat nu over 1635, de tijd van de eerste vestiging van Ashkenazische Joden in Amsterdam.  Dit is bekend doordat een relaas hierover behouden is gebleven in Sjeërith Jisraël. Het relaas in het boek luidde:
‘Wij Asjkenazim te Amsterdam hebben voor het eerst een godsdienstoefening met Minjan (het vereiste aantal biddenden) op het Nieuwjaarsfeest (Rosj Hasjana) en de Verzoendag (Jom Kippoer) van het jaar 5396 (september 1635). Wij hadden toen voor deze gelegenheid twee Heilige Wetsrollen geleend van de Portugese gemeente, waarvan de een aan Francisco Gomez da Costa, bij wie ik in dienst was, toebehoorde, terwijl de andere eigendom was van een zekeren Izaak Mukato. Onze Godsdienstoefening werd op de genoemd heilige dagen gehouden op Vloomburg (Vlooijenburg), ten huize van Ansjel Rood, welke daarbij als voorzanger fungeerde. Op het daarop volgende Loofhuttenfeest (Soekot) werd door ons geen Minjan gevormd, maar woonden wij de godsdienstoefening bij in de Portugese Synagoge, omdat wij Hoogduitse Joden geen Etrog (de tot het genus citrus behorende boomvrucht, bedoeld in Leviticus XXIII, 40) bezaten. Nas het Loofhuttenfeest echter hadden wij des Sjabbaths dikwerf onze eigen godsdienstoefeningen.’

Een paar zaken vallen op. Ten eerste was er samenwerking tussen de Sefardische, die hier zich rond 1600 begon te vestigen, en de Asjkenazische gemeenschap, die enkele decennia later kwam. Dat was niet alleen op religieus terrein, ook op de Sefardische begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel, die in 1614 werd gesticht (vanaf 1607 werd er in Groet begraven), werden er in de jaren voordat de Asjkenazische begraafplaats in in 1642 in Muiderberg werd gewijd Asjekanazische doden begraven. Hoewel de gemeenschappen veel van elkaar verschilden, zeker op socio-economisch terrein, was er sprake van een goede (zakelijke) ondersteuning. De Sefardische gemeente drukte haar stempel op de kleinere Asjkenazische gemeente.
Verder valt op dat de dienst in een woonhuis, van Ansjel Rood, plaats kon vinden en er was minjan, wat inhoud dat het vereiste quorum van 10 mannen boven de leeftijd van de Bar Mitswa (13 jaar) en volgens de Joodse Wet (Halacha) Joods, aanwezig waren. De Asjkenazische gemeenschap was in 1635 nog klein. De dienst ‘kon net’, van een eigen synagoge was nog geen sprake, men bezat zelfs geen Torarol. Wel is deze gebeurtenis het startsein van een Asjkenazische gemeente in Amsterdam.

De Askjenasische gemeenschap groeide explosief. In 1640 waren er 120 mannen met hun gezinnen, grotendeels gevormd door ‘Hoogduitse’ Joden ( Joden uit Duitstalige landen – met name het Rijnland). Dit waren de mensen die de Asjkenazische infrastructuur in Amsterdam hadden opgebouwd en geïnvesteerd hadden in de synagogen, voorzieningen en de begraafplaats Muiderberg. Zij waren de ‘jechidiem’, de volledige leden van de kille (Joodse gemeente) en nieuwkomers moesten zich inkopen om volledige toegang te krijgen tot voorzieningen. En dat was voor velen een probleem, want in die jaren kwamen grote groepen armlastige Joden uit Oost-Europa naar Amsterdam. Wanneer men zich niet kon inkopen bleef men ‘bijwoner’ en was men onderworpen aan het gezag van het bestuur, kon men gebruik maken van de voorzieningen, maar mocht men niet meestemmen over het beleid. Het aantal Asjkenazim in Amsterdam steeg verder, van 1000 in 1650, 5000 in 1675, 9000 in 1725 tot 20.000 in 1795. Uiteindelijk vormen Joden zo’n 10% van de Amsterdamse bevolking en was in de achttiende eeuw de grootste Europese Joodse gemeente.

Dat uitte zich ook in het grote aantal synagogen in de stad, niet alleen bij het Jonas Daniël Meijerplein, maar op tal van locaties. De Sefardim bleven bescheiden in aantal in Amsterdam, de Asjkenazim, veel armer dan de gemiddelde niet-Joodse Amsterdammer, werd en bleef de grootste groep.

Rest de vraag waar het huis van Ansjel Rood stond. De archieven geven geen uitsluitsel. Het was Vlooijenburg, dus op de locatie waar nu de Stopera staat. Maar waar? In die tijd was het een nieuw gebied van Amsterdam. De Sefardim, voor zover zij goede handelscontacten hadden, konden grotere woningen veroorloven op dit gebied dat in de negentiende en twintigste eeuw – vooral de twee Houtstraten – tot de armere delen van de stad zouden gaan horen. Ansjel had een huis met een ruimte die groot genoeg was om godsdienstoefeningen te houden. Hij was een Asjkenazische Jood en aangezien geschiedenis geen zwart-wit verhaal is, was hij niet armlastig wanneer hij zich zo’n huis met een ruimte voor godsdienstoefeningen kon veroorloven. Waar het precies heeft gestaan is (nog) niet bekend. Maar dat de geboorteplek van de Asjkenazische kille (gemeente) op Vlooijenburg ligt, is duidelijk.

 

 

bron:
Meijer, Dr. Jaap, Het Jonas Daniel Meijerplein (Amsterdam 1961) 50.
Sjeërith Jisraël is ”Rest van Israël’, de titel van een Joodse geschiedenis, geschreven in het Jiddisj, in 1743 vervaardigd door rabbijn Menachem Man Amelander. Door J. Goudsmit en Gabriël I. Polak in het Nederlands vertaald en bewerkt (Amsterdam 1853). Citaten over de vroegste geschiedenis van de Asjkenazische Joden vanaf pagina 555.
Website NIHS, de historie van Joods Amsterdam, https://nihs.nl/organisatie/historie-van-joods-amsterdam/ (geraadpleegd 13 januari 2024).

gepubliceerd:
13 januari 2024

laatst bijgewerkt:
13 januari 2024