Else Cohn en Thea Hirschberg

Decennia na de oorlog wordt steeds meer duidelijk dat de scheidslijn tussen goed en kwaad niet altijd volgens duidelijke lijnen loopt, maar afhankelijk is van de keuzes die mensen maakten. Onverwacht leiden die keuzes tot het redden van anderen, of de vernietiging van anderen. Aan de goede kant kennen we het verhaal over de nazi Oscar Schindler, er zijn ook andere verhalen…

Else Hirschberg-Cohn
Else Cohn werd in Altona (bij Hamburg) geboren op 30 mei 1896. Ze werd modeontwerpster en trouwde met Max Hirschberg (Mewe, 14 februari 1886 – Amsterdam, 25 november 1934).2 Het echtpaar kreeg twee dochters, Margot (Hamburg, 15 maart 1918 – Amsterdam, 7 februari 2011) en Thea (Hamburg, 10 januari 1925 -).3
Een jaar na de machtsovername door Hitler, in 1933, kwam het gezin Hirschberg naar Amsterdam. Max Hirschberg werd eigenaar van een atelier voor damesconfectie. Op 25 november 1934 pleegde hij zelfmoord.
Het gezin woonde op verschillende adressen in Amsterdam: 7 juni 1938 – Mariottestraat 14-1, 17 juni 1941 – Kruislaan 225, 27 februari 1942 Noorder Amstellaan 153-1, 28 december 1942 Middenweg 195hs, 28 mei 1943 Stadionweg 103-2, 21 september 1946 Stadionweg 103-3.
Een jaar na de zelfmoord van vader Max trok Kurt Jacubowski (Gostyn, Polen, 20 maart 1903 – Amsterdam, 22 oktober 1943) bij Else in. Dat in dezelfde periode dat Kurts vrouw Herta (Hildesheim, 19 Mei 1910 – Auschwitz, 6 oktober 1944) van hun dochter Renate Charlotte (Amsterdam, 18 maart 1935 – Auschwitz, 6 oktober 1944) beviel. Ook Kurt was van Joodse afkomst en hij was een informant voor de nazi’s (bij de Deviezen Schutz Kommando – DSK). Kurt scheidde van zijn vrouw Herta op 4 april 1938. Kurt pleitte zich van zijn taak. Het hoofd van de DSK, Oskar Gerbig, noemde na de oorlog Jacubowski een man zonder scrupules en ‘zeer geldzuchtig’. Door zijn werk bij de DSK had Jacubowski een zekere bescherming. Zijn vriendin, Else Hirschberg-Cohn, had deze bescherming niet. Zij wilde de Nederlandse nationaliteit hebben om deze bescherming te verkrijgen en daarom trouwde ze op 6 mei 1942 met Abraham van Dam (Groningen, 14 december 1878), de vader van haar schoonzoon Alfred (Groningen, 15 juli 1914 – Oude Pekela, 26 januari 1963, die gehuwd was met Margot).1

Het huwelijk duurde nog geen vier maanden, in het najaar werd Abraham opgepakt en naar Westerbork gestuurd. Van daaruit ging hij naar Auschwitz, waar hij op 17 september 1942 vermoord werd.

De snelle arrestatie na het huwelijk wekte argwaan. Binnenhuisarchitect Salomon Asscher (1907 – 2005), toen wonende op Noorder Amstellaan 153, verklaarde in een brief van 17 juli 1945 aan de justitie dat Else, Kurt en Else’s dochter Thea onder één hoedje gespeeld hadden. Asscher was in eerste instantie bevriend met Jacubowski, en hij meldde na de oorlog dat Jacubowski hem en zijn gezin verraden had. Hij schrijft daarover in een brief aan justitie: “Deze man deed voorkomen alsof hij een Rijksduitser was en anti-nazi en wist op deze wijze het vertrouwen van veel mensen te winnen die in nood verkeerden”. Hij drong zich in veel kringen in en verraadde zijn slachtoffers. Ook onder studenten schijnt hij te hebben gewerkt. In Joodse kringen gaf hij de mensen goede raad, terwijl hij hen later bij de SD (Sicherheitsdienst) aangaf.”

Het drietal Kurt, Else en Thea zouden ook de families Pakter, de Haan en Hes hebben verraden. Asscher noemde moeder en dochter uiterst geraffineerde misdadigers, dat werd door de dames na de oorlog ontkend. Teddy Hirschberg verklaarde dat het absoluut niet waar was dat ze Joden had aangegeven; ze zou juist veel verzetswerk verricht hebben.

Wat in ieder geval wel duidelijk is, was dat ze hadden meegewerkt aan de zwendelpraktijken van Jacubowski. Hij had, samen met François Pierre (Frans) Vergonet, een organisatie opgericht die vermogende Joden voor veel geld een onderduik in Friesland bezorgden, om ze daarna financieel leeg te plunderen. Jacubowski, Else en Thea zorgden voor de gegadigden; Vergonet zorgde voor de schuiladressen.

De reis naar Friesland was voor de onderduikers via deze route al onbetaalbaar, ƒ 1500,– (omgerekend naar nu € 10.000,-). De kostbaarheden moesten mee in koffers, die bij aankomst spoorloos verdwenen bleken. Daarna kwam Vergonet voor allerlei diensten met nieuwe financiële eisen. En, wie protesteerde, kreeg te horen: ‘Als je je mond niet houdt, ga je met de muziek mee.’

Het Friese verzet meldde dat het niet alleen bij het financieel uitknijpen bleef. Wanneer de mensen eenmaal berooid waren, werden ze uitgeleverd aan de SD. Op alle plaatsen die Vergonet bezocht volgde later een inval door de SD. Het verzet wilde Vergonet liquideren; op 16 oktober 1943 werd Vergonet gearresteerd door de SD. Het probleem leek voorbij, maar vier dagen later liep Vergonet weer vrij rond.

Op 22 oktober dook Vergonet in Amsterdam op, bij Jacubowski op Stadionweg 103-2 met een SD-rechercheur. Vergonet en Jacubowski kregen ruzie en deze ruzie liep zo hoog op dat de rechercheur op aandringen van Vergonet een pistool trok en Jacubowski voor de ogen van Else dood schoot. Na de oorlog wist Else niet meer waar het conflict over ging, ze hield zich van de domme. Vergonet werd kort daarna geliquideerd, op 27 oktober 1943 door een lid van het Groninger verzet op de Petrus Campersingel in Groningen.

Bordeel
Else stond er nu alleen voor. Samen met Thea begon ze een bordeel op de Johannes Verhulsstraat in Amsterdam. Soldaten van de Wehrmacht en leden van de Grüne Polizei waren de voornaamste klanten en zo’n anderhalf jaar hebben Else en Thea zich zo staande gehouden. Op 26 mei 1945 werden ze aangehouden door de Binnenlandse Strijdkrachten. Justitie klaagde ze aan wegens werken voor de Gestapo. Else en Thea ontkenden alles en verklaarden juist verschillende diensten voor het verzet te hebben geleverd. De Politieke Opsporings Dienst maakte niet veel werk van deze zaak.
Dat twee Joodse vrouwen zich probleemloos aan het einde van de oorlog door de stad konden bewegen, geen ster droegen en konden rondfietsen, wekte geen argwaan. Op 30 september 1947 werden de dossiers van Else en Thea aan de procureur-fiscaal gestuurd door de officier-fiscaal. De procureur tekende aan dat de zaak hem dubieus voorkwam maar adviseerde de zaak te seponeren “temeer daar het hier Joden betrof”. Hij volgde daarbij een verklaring van Alfred van Dam, de vader van Johannes van Dam.
Juist Alfred had na de oorlog een klacht tegen Else en Thea ingediend….

Nu meldde Alfred dat Vergonet hem met “geraffineerde opstokerij” ertoe had bewogen de beschuldigingen te uiten. Hij verklaarde: “Dat hij nu overtuigd is dat E. van Dam en Th. Hirschberg integendeel het Nederlandse volk door hun verbinding met de Duitse instanties zeer belangrijke diensten hebben bewegen, waartegenover hem geen enkele verkeerde handeling bekend is.”

Voor Else en Thea bleek hiermee de kous af te zijn. Johannes van Dam is in de loop van zijn leven steeds meer feiten gaan kennen over wat er zich had afgespeeld en meldde “dat de familierelaties grondig verziekt waren”.

Else Cohn overleed op 8 augustus 1976 in Amsterdam.

 
bronnen :
1. http://gw.geneanet.org/ervandam?lang=nl;p=abraham;n=van+dam;oc=1 (bezocht 22 sep 2013).
2. users.telenet.be/vanthillo.net/HZ004971.HTM (bezocht 24 sep 2013).
3. stadsarchief Amsterdam, persoonskaart.
4. stadsarchief Amsterdam, politierapport ontvreemding fiets postkantoor Wijttenbachstraat. 
Else Cohn, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 1366.
 
algemene bron:
Zee, Sytze van der, Vogelvrij. De jacht op de Joodse onderduiker (Amsterdam 2010) pag 288 – 293.
 
gepubliceerd:
2 mei 2016
 
laatst bijgewerkt:
9 juli 2022