Jack Santcross

santcroosjacquesHerinneringen aan ‘Paradise Lost’, 21 maart 2004
De Joodse Jack Santcross, geboren eind 1934, woonde tot begin 1943 in de Rivierenbuurt.

Het korte levensverhaal van een jongetje uit de Rivierenbuurt.
Aan het begin van de oorlog woonde ik op Vechtstraat 117h. Ik ben nu in mijn 70ste jaar en woon sinds 1946 in Engeland maar nog steeds herinner ik mij dat ik eens in de speeltuin mocht spelen en toen plotseling werd het een markt waar ik enkele keren sprotjes ging kopen.

Een van mijn oma’s woonde op het Meerhuizenplein 1-2 en de andere in de Swammerdamstraat 73-1. Beiden zijn vermoord in de vernietigingskampen. De een op 1 februari 1943 in Auschwitz en de andere op 23 april 1943 in Sobibor. Ik liep vaak de weg naar hun woningen en herinner mij nog steeds de roeiclub aan de Berlagebrug en de wagens en schepen van Puls langs de Amstel als ik daar voorbij liep.

betweentwostreams

De trein die schrijver Abel Herzberg naar Bergen-Belsen bracht vertrok op 11 januari 1944 uit Westerbork. In die trein zat ook Jack Santcross. De trein die op 10 april 1945 – een week voordat de Engelsen Bergen-Belsen bereikten – Abel Herzberg wegvoerde had weer als ‘medepassagier’ Jack Santcross.
Later las Santcross het boek van Herzberg: Tweestromenland – een dagboek van Bergen-Belsen. Hij had al de pijn gevoeld en elke marteling ervaren die Herzberg beschrijft. In 1997 vertaalde Santcross het onder de titel “Between Two Streams – A Diary from Bergen-Belsen” ; uitgegeven door I.B. Tauris.

Verhuizingen en deportaties
Voor mij is die tijd van toen een kwestie van ‘Paradise Lost’ en de tranen schieten mij in de ogen als ik dit hier zit te schrijven en ik aan die vooroorlogse tijd terug denk. Toen begonnen de verhuizingen en deportaties:
Christiaan de Wetstraat 14h begin 1943,
– Hollandse Schouwburg april 1943,
– Onmiddellijk gevolgd door Westerbork, Amersfoort en Bergen-Belsen half januari 1944,
– Tröbitz april 1945,
– Terug in Amsterdam juni 1945,
– Joodse Invalide tot ongeveer eind oktober 1945,
– Kreuzlingen in Zwitserland om te herstellen tot februari 1946,
– Vanaf februari 1946 tot mijn vertrek naar Engeland, zat ik nog even op de Openbare School voor gewoon lager onderwijs, Meerhuizenplein 4.
– Engeland april 1946

Met leren jassen op hun DKW-tje
Ik heb ook nog een foto – eind jaren dertig – van mijn ouders op hun DKW-tje voor de deur van onze woning in de Vechtstraat. Mijn plaats was tussen hen beiden in.

Mijn moeder had net zo een leren jas als mijn vader aan heeft. Die leren jassen hebben ons misschien wel geholpen Bergen-Belsen te overleven. In de wintermaanden hebben ze hun tijdens de eindeloze appèls tegen de kou beschut. Ze hebben in Bergen-Belsen soms in de keukens gewerkt. Die keukens lagen buiten de afdeling (het Sternlager) van het kamp waar wij zaten. In de voering van die jassen konden zij soms een beetje eten voor mij het kamp binnen smokkelen.

Overblijvende herinneringen aan een verbroken jeugd.
Op de hoek van Vechtstraat 113 en Uiterwaardenstraat 79 was de kruidenierswinkel van meneer van Cleef. Zijn zoontje lesje was mijn vriendje en was ruim anderhalf jaar ouder als ik. Samen speelden wij met zijn spoortreintje in de kelder van de zaak. Er hing altijd een lekkere geur in de zaak want vele goederen werden in die tijd niet verpakt maar los verkocht uit grote zakken van misschien wel 25 kg of zwaarder.

Aan dezelfde kant in de Uiterwaardenstraat hoek Eemsstraat was de groenteboer. Ik zie mijzelf nog staan kijken naar de aardappelwasmachine waarin de groenteboer de aardappels die klanten kochten stopte die dan met ruim water gewassen (geschild) werden. Soms mocht ik er ook een lekkere dikke winterwortel voor mijzelf kopen.
Aan de overkant in de Uiterwaardenstraat op ongeveer nr. 96 was de winkel van de melkboer.

En aan dezelfde kant in de Uiterwaardenstraat op ongeveer nr. 132, aan de overkant van de Rijnstraat, was de bakker. Op een zondagochtend ging ik daar met mijn vader heen om lekkere verse kadetjes te kopen.
Ook aan dezelfde kant in de Uiterwaardenstraat, tussen de Vechtstraat en de Rijnstraat, was een grote levensmiddelenzaak met grote vitrines. Buiten op het trottoir stond vaak een bakfiets. Op een dag, het zal misschien in 1942 zijn geweest, ik was toen 7 jaar oud, speelde ik op straat samen met een stel andere jongens met de bakfiets. Ongelukkigerwijs botste de bakfiets tegen het winkelruit aan. De andere jongens holden snel weg en mijn vader kreeg een rekening te betalen van ik meen 25 guldens voor het gebarsten winkelruit. Hij heeft het maar betaald, vertelde hij mij later, omdat hij er niet veel drukte van wilde maken, alhoewel de ouders van de andere jongens er ook verantwoordelijk voor waren, aangezien wij Joods waren en hij geen onnodige last wilde hebben.

Ik herinner ook de schoenmaker iets verder in de Uiterwaardenstraat, of was het de Trompenburgstraat, richting Amsteldijk. Vaak stond ik voor zijn winkelruit te kijken hoe hij houten spijkertjes in zijn mond hield terwijl hij die tegelijkertijd in de zolen van schoenen zat te hameren. Nog zie ik ook de metalen schoenspijkers voor hem op zijn werkbank liggen.

Op weg naar de speeltuin in de Gaaspstraat stond ik vaak even stil het schrijnwerkersatelier binnen te kijken. Vooraan tegen het plafond hing daar een grote houten vliegtuigpropeller.
Aan de overkant van de kruidenierszaak van meneer Cleef was de banketbakker.

Ik had een mooie autoped met dikke banden gekregen. Mijn vader had een volkstuintje. Waar dat precies was, herinner ik mij niet, maar ik meen dat het in de buurt van de Amstelveenseweg was. Nadat hij zijn fiets moest inleveren had mijn vader geen middel meer om de oogst thuis te brengen. De autoped werd daar voor in plaats gebruikt, maar die was niet bestand voor dergelijke zware vrachten en hield het niet lang vol. Het beduidde een groot verlies voor mij maar mijn vader beloofde mij dat hij mij na de oorlog een fiets zou kopen. Hij hield zich aan zijn belofte want kort nadat wij in april 1946 in Engeland aankwamen kocht hij mij een fiets, weliswaar een tweedehandse, maar dat hinderde niets.

Jonge kinderen gaan graag stoepjes op en neer, maar de stoep aan de voorkant van de thans gesloopte Heilige Thomas van Aquinokerk in de Rijnstraat mocht ik niet betreden in de oorlogsjaren. Het had tot risjes kunnen leiden, werd mij later verteld.

Aan het einde van de Rijnstraat was het veld waar de trams omkeerden. Tramkaartjes van verschillende waarden hadden ook verschillende kleuren en werden door de tramconducteur uit boekjes gescheurd. Kinderen zoals ik vroegen de tramconducteurs om hen de lege boekjes te geven, maar wat we er mee deden, herinner ik mij niet meer.

Ook verzamelden sommige kinderen zich op het veld met een vergrootglas en foto negatieven om daar fikkies in het droge gras te stoken.

Op zondags in de zomer hadden wij vaak bezoek. Dan stonden de ramen aan de straatkant open en straalde de warme zon de woning binnen. Vaak kreeg ik dan een paar stuivers om een ijsje te kopen of zo’n blauw rond blikje met kleine dropjes erin.

Ik zie nog het orgel door de Vechtstraat rijden maar ook later de fanfarekorpsen door de straat marcheren. Voor een jong kind, die niet begreep wat dat allemaal inhield, was het een indrukwekkend en wonderlijk vrolijk gezicht, maar in werkelijkheid was het ook een teken van het dreigende einde van ons gelukkig leven in Amsterdam. Of het NSB’ers waren of moffen, weet ik niet. Misschien waren het wel de een en de ander. Voor mij, op die leeftijd, waren het slechts mannen met trompetten.

Op de hoogte van ongeveer nr. 143 in de Vechtstraat is voor eind 1942 een bom gevallen.

Jongens leerden hun eerste woordjes Duits. Rennend door de straten schreeuwden ze elkander toe “Kommen Sie mal mit mir”.

Financieel waren het moeilijke tijden voor mijn ouders. Daarom probeerde ze wat bij te verdienen. Ik herinner mij een kamer vol met bont om bontzooltjes te maken en een andere keer een groot vat vol stroop, dozen wafels, en cellofaan papier om stroopwafels te maken en in te pakken. Die werden in de stad verkocht.

De goede tijd kromp in. Ik hield van het strand, maar wij mochten niet meer naar Zandvoort reizen. Ik hield van het zwembad, maar dat was ook voor joden verboden. We konden ons niet meer wenden of draaien. Aan alle zijden werd ons de pas afgesneden.

Dit zijn zo de herinnering van een zeven jaar oud jongetje drie en zestig jaar later.

Enige jaren na de oorlog bezocht ik de Rivierenbuurt. Op de hoek van de Rijnstraat en de Uiterwaardenstraat stond in die tijd een bloemenman. Ik moest met iemand praten, ik moest iemand vertellen dat ik daar vroeger woonde en hoe wij na de oorlog niet weer terug in onze vroegere woning konden keren. Hij vertelde mij dat hij tijdens de oorlog bij de ondergrondse zat en dat de mensen die in onze woning zijn komen wonen, verkeerd waren.

Ik behoor tot de Sefardim die in de zeventiende eeuw hun toevlucht in Amsterdam vonden. De oudste voorouder in directe lijn waarvan ik gegevens heb is in 1653 te Amsterdam geboren. Een driehonderd jaar oude familiegeschiedenis is door de moffen tot een eind gebracht.

bron:
verhaal Jack Santcross, stond eerder op www.kindermonument.nl, met dank aan Jack Santcross,
Vanaf “overblijvende herinneringen” van www.zuidelijkewandelweg.nl, met dank aan Jack Santcross

Illustraties
met dank aan Jack Santcross, collectie Jack Santcross

Laatst bijgewerkt:
15 september 2019