Maurice Arthur Mendes de Leon werd in 1856 in Brugge geboren als zoon van Isaac Mendes de Leon (1808 – 1856), van Sefardische afkomst, en de Britse Annely E. Phillips. Zijn eerste tien levensjaren brengt Maurice door in Engeland, wat later leidt tot een licht Engels accent, maar ook tot goede contacten met Engelse gynaecologen, zoals Lawson Tait (Edinburg, 1 mei 1845 – Llandudno, 13 juni 1899).
Maurice ging naar een privéschool in Amsterdam en daarna naar de Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen om medicijnen te studeren. Hij haalde zijn artsexamen en werd assistent in de kraamkliniek van prof. L. Lehman (1817 – 1880).
Maurice had geen gymnasiumopleiding en mocht daarom niet promoveren. Om toch te kunnen promoveren vertrok hij naar Heidelberg en verdedigde daar zijn proefschrift over de samenstelling van moedermelk. Hij bezocht klinieken in Berlijn, Praag en Wenen.
Maurice kwam terug naar Amsterdam waar Lehmann inmiddels was opgevolgd door hoogleraar G. H. van der Mey (1851 – 1895). Van der Mey voerde de antisepsis in in de verloskundige kliniek.
Van der Mey regelde dat Maurice in 1884 benoemd werd tot privaatdocent. Hij bekwaamde zich in de operatieve behandeling van ovariumtumoren en introduceerde als eerste de toepassing van de Trendelenburgligging in de gynaecologie. In 1887 werd in Amsterdam, op initiatief van Van der Mey, het Amsterdams Gynaecologisch Gezelschap opgericht. Dat werd al snel een landelijke vereniging. In 1889 pleitte hij ervoor dat de gynaecologie zou worden behandeld als een aparte wetenschap. De vrouw heeft het recht op een eigen specialist die haar belangen behartigt.
In 1882 trouwde Maurice met de rijke Anna Teixeira de Mattos (1862 – 1937). Zij was doof en halfblind én een ver familielid. Het vermogen wordt door Maurice gebruikt voor flinke donaties aan, bijvoorbeeld, de bouw van het Portugees Israëlitisch Ziekenhuis en het het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht “het Apeldoornsche Bosch“. In 1889 werd een eigen gynaecologische kliniek gebouwd aan de Sarphatistraat tussen de Hogesluis en het Frederiksplein (in de oorlog deels gesloopt).
Dit gebouw was een klein paleisje op Sarphatistraat 13. Er konden twintig patiënten gehuisvest worden en was mooi ingericht. In het tijdschrift “Eigen Haard” in 1894 werd de kliniek geroemd: ‘Overal is er licht en lucht; zachte kleuren; een aangename toon. De pleegzusters zijn bij de hand, ook ’s nachts, en komen onhoorbaar binnen om de helpende hand te bieden. De spijzen, die des middags te 5 uur worden voorgezet, zijn met zorg toebereid. Eene vriendelijke hand vult nu en dan de vaas die op de schoorsteenmantel staat, met versche bloemen. En als de dokter komt, die zo welwillend met een ieder weet om te gaan, dat is ’t alsof een vriend binnentreedt” en “een operatiekamer naar de moderne inzichten van steriliteit met elektrische verlichting is aanwezig en ook voor on- en minvermogenden is de mogelijkheid voor polikliniekbezoek en behandeling aanwezig – zij het via een toegang naar het souterrain aan de achterzijde’.
De tweede vrouw die in Nederland het artsendiploma haalde – na Aletta Jacobs – was Catharina van Tussenbroek en zij werd de assistente van Maurice. Zij werd verantwoordelijk voor de administratie en het microscopisch onderzoek.
Maurice had vanaf het begin van zijn werk de indruk dat psychische stoornissen bij de vrouw zijn oorsprong hadden in de genitaliën. Dit was een hypothese die veel verbreid was in het Europa van rond 1880 en rond 1895 veranderde dit inzicht.
Maurice hield vast aan het inmiddels verlaten dogma maar blijft zijn aanzien wel behouden, dat vooral vanwege zijn grote operatieve vaardigheid. Zo kreeg hij in 1899 een grote rol wanneer het Internationale congres voor Gynaecologie in Amsterdam georganiseerd wordt.
Rond 1900 werd de hypothese rond de relatie tussen psyche en genitaliën verder afgebroken wanneer Freud stelde dat veel psychische problemen het gevolg zijn van seksuele frustratie. Rond die tijd kwam de vrouwenbeweging op, en daarmee het inzicht dat moederschap niet de enige bestemming voor de vrouw is.
Maurice volgde deze veranderingen niet, wellicht verblindt door het succes van zijn privékliniek. Die kliniek werd te klein en in 1909 werd er een geheel nieuw ziekenhuis gebouw aan het Museumplein, de Boerhaavekliniek. In 1905 publiceerde Maurice zijn leerboek Gynaecologische therapie en algemeene gynaecologische diagnostiek. Hij blijkt in dit leerboek nog steeds op het standpunt te staan dat er een relatie is tussen psyche en genitaliën en dit wordt neergesabeld in een recensie door de Groningse hoogleraar Nijhoff. Het boek is echter wel zo succesvol dat het in 1915 wordt herdruk onder de naam Praktische Gynaecologie. Maurice is verder gekant tegen voorbehoedsmiddelen en vindt daarbij onder andere Aletta Jacobs, fervent voorstander ervan, op zijn weg.
De laatste levensjaren van Maurice zijn minder turbulent en zijn geestelijke vermogens gaan snel achteruit. Dit gaat zo snel dat hij thuis wordt verpleegd. Hij had de banden met de Joodse gemeenschap al verbroken en werd na zijn dood in 1924 begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Zijn graf is inmiddels geruimd. Op de Sarphatistraat is nog een deel van de façade van de privékliniek te vinden.
Maurice Arthur Mendes de Leon was de grote initiator van de gynaecologie in Nederland en daarbuiten. Helaas – vanwege starre denkbeelden – kreeg hij niet de waardering die hij verdient.
bron:
M A Mendes de Leon (1856 – 1924), gynaecoloog van het eerste uur,
F B Lammes uit Geschiedenis der Geneeskunde, wikipedia
gepubliceerd:
27 april 2016
laatst bijgewerkt:
31 januari 2025