Sara Dresden

Samuel Dresden

Sara Dresden werd geboren op 22 januari 1943 in Amsterdam. Haar vader Samuel Dresden (Amsterdam, 8 februari 1901 – Sobibor, ) was eerder getrouwd geweest met Catharina Ledoe (Christien) en scheidde in 1941 van zijn niet-Joodse eerste vrouw. Zij verliet met de twee dochters Greet en Annie stiekem het huis. Samuel Dresden trouwde op 9 april 1941 met Racheltje Hindrika Levit (Groningen, 8 maart 1911 – Sobibor, ) die al een dochtertje Judicje (Amsterdam, – Sobibor, ) van drie jaar had. Samen woonden ze in de Lepelkruisstraat in Amsterdam. Omdat hun moeder elk contact met hun vader verbood gingen Greet en Annie stiekem elke week naar vader toe want ze waren dol op hem en hun halfzusje Sara.

Racheltje Levit

Op een dag ging Annie naar haar vader en zag tot haar grote schrik dat de ruiten waren ingeslagen. De buren riepen dat ze net waren weggehaald en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Annie rende er naar toe en zag een grote vrachtwagen waar mensen uit kwamen. Een SS-er schopte naar haar en ze vluchtte weg. Net voor ze weg werden gehaald brachten ze hun pasgeboren dochtertje Sara in paniek naar de buren met de vraag om voor haar te zorgen. 

De buren gaven haar echter aan de nazi’s en die brachten het kind naar de Joodsche crèche op de Plantage Middenlaan. Ze werd gered door Kees Chardon, een jonge jurist en student aan de VU. Ze kwam uiteindelijk bij de familie Venselaar in Delft terecht. 

Sara Dresden

Sara Dresden vertelt:

Wat herinner je je nog van je eerste jeugd?

‘Ik herinner me mijn eerste schooldag. Ik werd door mijn pleegmoeder naar school gebracht… een meisje vroeg me: “Wie is die vrouw?” “Dat is mijn moeder.” “Je hebt helemaal geen moeder, je bent maar een Jodekind en je bent gevonden!” Ik was toen zes. Toen ging mijn ‘computer’ werken. Je denkt altijd dat een kind niets opslaat maar nadat ik dat hoorde ving ik flarden van gesprekken op die over mij gingen. Van mijn ouders, mensen en mijn opa: zoals hij ons voorstelde: “Dat is mijn dochter en dat is het pleegkind van mijn dochter!” Ik hoorde allerlei verhalen op straat: Ik was een Jodekind en uit de trein gegooid en mijn tegenwoordige moeder liep op de rails om me op te vangen en nu denk je ja, wie gooit er een kind uit de trein en wie loopt er op de rails maar toen dacht ik dat het waar was. Heb veel gehoord vroeger: “Ach, lamme of Jodin!”

We woonden in Delft en dat was toen een klein plaatsje en iedereen kende elkaar. Mijn pleegmoeder stamde uit een middenklasse familie. Ze wisten: de familie Venselaar hebben een kind geadopteerd: een Joods meisje. Dat is een tijd doorgegaan, dat gepraat. Ik was er te vaak bij dat er over me gesproken werd. Tante Engeltje kwam af en toe, dat was de enige die was overgebleven van de acht broers en zusters van mijn vader. Ze is uit Westerbork ontsnapt onder het zeil van een bakfiets en ze is nooit meer de oude geworden. Ik wist pas later dat het een zus van mijn vader was. Ik schreef haar altijd kaartjes en briefjes. Ik heb heel lang gedacht dat ze mijn moeder was. Dat was vreselijk. Ik kreeg prachtige cadeaus van d’r. Ik kreeg van mijn ouders weinig cadeaus en tante Engeltje gaf ze wel. Dan dacht ik: ‘ze is mijn moeder maar zit in een tehuis, daarom kan ik niet bij haar zijn’. 

Ik heb zes jaar lang alles gevraagd aan mijn moeder en ze zei altijd: “Jij bent mijn meisje” en dan ging ik op een stil plekje staan stampvoeten en dan riep ik: “Je liegt, je liegt, je liegt!” Als kind kon ik niet begrijpen dat je kon houden van een kind dat niet van jou is. Ik was dodelijk jaloers als er een nichtje bij me kwam spelen en ze zei: “Dat is een lief meisje” dan nam ik er mee naar buiten en ging ik haar schoppen. Ik sloeg ook de kat. Ik wilde dat tegen mij werd gezegd dat ik lief was. Dat werd nooit gezegd. Ik heb altijd wel geweten dat het hun angst was. Zeker in het begin dat ze niet konden weten of ik wel bij ze kon blijven.

Dat was pas na de oorlog duidelijk. Ik neem ze nog hoogst kwalijk dat ze me lieten zwemmen. Pas toen ik twaalf was kreeg ik het voor elkaar: Ik had toelatingsexamen gedaan voor het gymnasium en toen vroeg ik het weer. Ik wist het want als ze ’s avonds niet thuis waren klom ik in alle kasten en vond ik papieren. Ik ben gaan zoeken toen ik zeven was dus al die jaren dat ik het vroeg wist ik het. Als er post kwam voor Sara Dresden gooide ik het weg of schreef: retour afzender. Ik wilde niet joods zijn. Joden waren slecht want daarom hadden ze er zes miljoen doodgemaakt.  Dat hoorde ik… mijn voelsprieten waren op Joden. Dat wilde ik niet zijn. Ik wilde Maria zijn. Ze hebben mij nooit wijzer gemaakt.

Tot mijn twaalfde. Ik vroeg het weer en weer ontkende ze en ik heb haar zo bij de kraag gepakt: “Als je het me nu niet verteld!” en toen moest ze wel.

Het was toch nog een schok toen ik het hoorde want ik had gehoopt dat het niet waar was. Ik heb altijd gedacht dat ik broertjes en zusjes had die uit het zolderraam zaten te kijken of ik er aan kwam en zich dan weer verstopten. Belachelijk natuurlijk maar dat dacht ik wel…

Ik was ook altijd op zoek.

Het is me pas veel later verteld dat ik echt zusters had. Toen ik dat eenmaal wist ben ik op zoek gegaan. Ik was al zo oud dat ik alleen met de trein naar Amsterdam mocht. Ik geloof dat ik het niet eens aan mijn pleegmoeder verteld heb en dat ik stiekem ben gegaan. Het moet voor mijn zestiende zijn geweest.

Ze vertelden dat mijn vader en moeder weggehaald werden en dat ik door Kees Chardon, een meester in de rechten, weg ben gehaald uit de Joodsche crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. Ik was vijf maanden oud toen ik bij de familie Venselaar kwam dus in die tussentijd moet er al heel wat gebeurd zijn met mij. Er gaat een verhaal dat ik in de Noordoostpolder heb gezeten… daar is niets van bekend.

Mijn pleegmoeder vertelde dat de Joden werden doodgemaakt. Ik zei: “Zie je nou wel… enge Joden.”  Als je niet slecht bent word je niet dood gemaakt en al die mensen hadden ze doodgemaakt. Het is misschien nu tien jaar dat ik de naam Sara accepteer, ik heb de naam gehouden voor de wet. Ik heet ook Sara Brix-Dresden maar Sara vond ik vreselijk want dat associeerde ik met het Joods zijn. Toen mijn moeder het eindelijk vertelde moest ik huilen en ben ingestort. Weet niet meer wat mijn moeder toen gedaan heeft. 

Ik moest ook altijd het ziekenhuis in en uit. Ik had een klompvoetje en dat was te laat verzorgd door de oorlog. Ze kwam altijd op bezoek. Heb in Leiden gelegen zes weken en ze kwam elke dag op de fiets uit Delft. Tonen van liefde kon ze niet maar daden had ze wel. Ik had zo’n behoefte aan een moeder die haar armen om me heen sloeg en dat gebeurde bijna nooit. Mijn vader toonde het nooit tot hij bijna doodging. Toen heeft hij gezegd dat hij van me hield. Ik wist wel dat hij van me hield. Dat voelde ik. Ik deed alles met mijn vader… Hij speelde toneel en dan kwam ik kijken. Jules de Korte was zijn pianist en de jongens van Lutz die gaf hij toneelles en die kwamen bij ons thuis. Dat vond ik hartstikke interessant. Ik wilde ook naar de toneelschool. Had ik kunnen doen. Tot ik in mijn Joodse dossier las dat mijn pleegvader tegen Joods maatschappelijk werk zei: Ze wilde altijd wel op toneel maar dat kon toch nooit doordat slechte been. Heeft hij nooit tegen me gezegd. Hij zei wel: “dan had je maar je gymnasium af moeten maken dan had je naar de toneelschool gekund.” Ik heb altijd met een schuldgevoel gelopen dat ik mijn school niet heb afgemaakt, dat ik niet geluisterd heb dan had ik de toneelschool kunnen doen. Op mijn twintigste ben ik gevlucht naar Amsterdam.

Daarna kwam een oom in Delft wonen. Dat was een broer van mijn moeder die de oorlog overleefde. Die gingen daar een pension beginnen voor studenten.

Hij kwam toen ik al wist dat ik een pleegkind was. Ze hebben allemaal via de radio gehoord na de oorlog dat ik nog in leven was. Dus ze konden contact opnemen. Dat deden ze: Engeltje, maar die was teveel in de war om me in huis te nemen, mijn twee halfzusjes Greet en Annie maar die waren toen nog te jong, die waren vijftien en zestien. Mijn oom zei: “Laat ze maar bij die mensen, daar is ze nu aan gewend.

Mijn echte vader was alcoholist, vertelde mijn pleegmoeder. Zij heeft tot ik de deur uitging gezorgd dat ik geen alcohol kreeg. Zelfs geen rumbonen of kersenbonbons omdat ze bang was dat het erfelijk was. Toen ik Fred, mijn man, leerde kennen in Amsterdam had ik nog nooit een borrel gedronken. Als ik nu in Amsterdam was gaan wonen zoals Amsterdam nu is was er niet veel van me terecht gekomen… ik was zo aan het zoeken naar liefde, als ik in verkeerde handen was gekomen was het niet goed gegaan. Ik ben blij dat ik Fred heb ontmoet… een keurige man.

Op een dag belde ik aan bij Greet, mijn halfzusje in de eerste Jan van der Heijdenstraat in Amsterdam. Dat adres wist ik. Ik vroeg: “bent u mevrouw Ruijterman? Wilt u dan even naar beneden komen?” Ze kwam naar beneden en ze kon alleen maar zeggen: “Me zusje!” Dat was een film. Ze heeft geschreeuwd. De zelfde dag heeft ze meteen onze zus Annie gebeld en dat was allemaal heel gezellig dat heeft een paar jaar geduurd en waarom dat contact verloren is daar kan ik alleen maar naar gissen. Maar daar was altijd nog Marja, de dochter van Greet, waar ik altijd contact mee heb gehouden en die zelf op haar zestiende naar mij op zoek ging. De geschiedenis herhaalde zich. Ik stond bij de bakker en daar kwam een meisje de straat in lopen en ik dacht: ‘dat lijk ik wel.’ Dat was Marja, mijn nichtje en dat was zo bijzonder en tot op de dag van vandaag hebben we nog contact.

Marja nam kort voor Annie en haar moeder, een dag na elkaar, stierven ze mee naar Sara/Maria.

Toen ik eindelijk aan mijn zusters durfde te gaan vragen hoe het leven was van mijn vader en mijn moeder gingen ze alle twee dood. Dag na dag… ze hadden hier pas voor het eerst gegeten en het was heel erg leuk en gezellig. Wij gingen naar Spanje op vakantie en de ene dag kreeg ik telefoon dat Greet was overleden en de volgende dag dat Annie was overleden. Ze waren hun hele leven al samen dus dat hebben ze ook samen gedaan. Ze waren zoveel ouder dan ik en ze hadden hun hele leven alles met elkaar gedaan. Ze vonden het wel leuk dat ik er was maar ik kon nooit tussen die twee dames komen, wat ik ook niet wilde. 

Toen ik mijn zusters leerde kennen durfde ik geen vragen te stellen over mijn ouders. Waarom weet ik niet… ze waren me heilig, ik durfde niets te vragen want ik was bang dat ik dingen zou horen waar ik veel verdriet van zou krijgen. Dus toen ze eindelijk aan mijn tafel zaten dacht ik: de volgende keer ga ik vragen stellen maar ja… die volgende keer is niet meer gekomen.

Heb ook een keer op een terras op het Rembrandtplein gezeten. Een mijnheer vroeg: “Ben jij een dochter van Samuel en Racheltje? Je lijkt sprekend op je moeder. Je vader was een vriend van me. Morgen spreek ik met je af en dan ga ik je over je vader en moeder vertellen”. Hij kwam niet, bleek zichzelf dood te hebben gereden: Fred Wiegman (14 augustus 1924 – 19 oktober 1968), hij speelde in de Jantjes.

De eerste paar jaar was het leuk en gezellig. Ik vond het alleen heel moeilijk om Marja’s oma te zien want die was met mijn vader getrouwd geweest. Ik durfde haar niets te vragen. Ik heb heel lang gedacht dat mijn eigen ouders bij mij voor de deur zouden staan. Maar dan was ik wel zo reëel om te denken: zou ik van ze gehouden hebben, want ik had ze nooit mee gemaakt. Zou alleen vreselijk blij zijn als ze die erge dingen niet hadden meegemaakt. Ik had ook nog een kleiner zusje Judocje die met ze mee is gegaan. Elke film die ik zie en elke trein die ik op tv over de oorlog zie rijden dan zit ik te kijken of ik iets herken. Ik kijk met de ogen van een foto die ik heb.

(Mijn moeder vertelde dat mijn opa een hele lieve man was met een hoop geintjes.)

Ja, hij was trots op zijn meiden dat vertelden ze hier… Dat kon hij niet op mij zijn want hij kende me niet. Mijn moeder heeft me aan de buren gegeven. De buren hebben mij aan de Duitsers gegeven en zo ben ik in die crèche gekomen. Er waren zulke lieve mensen die me gered hebben. Kees Chardon (Delft, 1919 – Wöbelin, 1945) stierf in kamp Wöbelin net voor het eind van de oorlog. Na de oorlog bleek iedereen bij de ondergrondse gezeten te hebben… jaja … maar ja wat zou je zelf doen als ze met een geweer voor je neus staan? Je weet het niet.

Ik heb voor mijn pleegvader geapplaudisseerd toen hij was gestorven. Hij speelde toneel en regisseerde en dat deed hij allemaal voortreffelijk. Ik zei op zijn begrafenis: ‘Dat applaus heb je verdiend. Als mensenredder wilde je van geen applaus weten maar lieve papa ik hou van jou en het laatste applaus dat krijg je van mij.’

“Als jullie hier niet geweest waren had ik hier niet gestaan” zei ik tegen mijn pleegouders. Ik ben ze sowieso dankbaar gebleven. Mijn hele leven heeft uit dankbaarheid bestaan. Ik heb alles voor ze gedaan alles wat ik kon, Fred ook. Er waren ook mensen die zeiden: “Ze hadden je niet hoeven te houden, zij wilden het ook”. Ik dacht ik moet goed voor ze zijn.

Ze wisten op het moment dat ze me in huis namen nog niet dat ze zelf geen kinderen konden krijgen. Ze waren nog maar drie jaar getrouwd op het moment dat ik kwam. Ze waren zeer katholiek er zouden veel kinderen moeten komen maar die kwamen niet. Ze kwamen aan mij door Kees Chardon. Het was ook naastenliefde. Het waren geen slechte mensen maar ze konden zich niet uiten en dat was heel vervelend voor mij. Ik heb geld gestolen. Als ik boodschappen moest doen, en het ging om een dubbeltje of kwartje hoor, dan deed ik een centje in mijn sok: ‘want als je zoveel van me houdt dan mag ik dat geld ook’. Maar dan kon ik niet meer lopen van het geld in mijn sok. “Trek jij je kousen en je schoenen maar eens uit!” Waarom? Ik weet het niet… ik wilde horen dat ze van me hield. We woonden bij een pleintje en ik zei tegen mijn nichtje: “ga jij eens naar mijn moeder en vertel dat ik dood gereden ben op het plein”. Ik dacht dan komt ze op me af en dan is ze zo blij dat ik er nog ben maar ik heb zo’n klap voor mijn kont gekregen. Ik wilde horen: “Oh kind wat ben ik blij dat je niet dood bent”… nee ik kreeg een klap!

Op mijn achttiende ging ik om met mensen van een Joodse jeugdvereniging en daar voelde ik me heel erg thuis, dan zaten we te zingen op het strand en ze speelden gitaar. Ik kwam een keer thuis en mijn pleegvader had een maagperforatie gehad. Mijn pleegmoeder zei dat dat kwam omdat ik met de Joden omging. Toen heb ik verder het gelaten en ben niet meer met ze om gegaan. Nu denk ik wat achterlijk: ik was niet goed wijs!

Het is belachelijk achteraf: ik durfde niets en was bang om te kwetsen. Toen ik het Joodse weeskinderen dossier las zei ik tegen Fred: “zie je wel dat ik niet gejokt heb je gaat dingen vertellen waarvan je later denkt, klopt dat wel?

Ik had elk half jaar controle van Joods Maatschappelijk Werk en ik mocht niets vertellen want dan zei mijn moeder: “Dan halen ze je bij me weg”. Dus daar was ik doodsbang voor.

We woonden in een huis met allemaal studenten en net als ik dacht dat ik weer een kamer had, hadden ze ‘m weer verhuurd. Maanden sliep ik achter de bank in de woonkamer. Als ik ging slapen zaten er twintig kerels te kaarten met mijn vader en met mijn moeder te praten en te roken en dan lag ik achter die bank.

Assepoester
Ik voelde me echt assepoester. Vroeger had je de januari opruiming, dan gingen we naar de stad en dan kocht mijn pleegmoeder van alles en nog wat. Er zat nooit een slip of een paar kousen voor mij bij. Ze kochten nooit wat voor mij.

Als ik jarig was, het gaat niet om het krijgen maar om het gebaar, dan kreeg ik nooit grote cadeaus. Ik had een geblokkeerde spaarrekening elk jaar hadden ze het vruchtgebruik. Ik heb aan mijn oom moeten vragen of ik mijn vader en moeder een televisie mocht geven van mijn rekening. Eén keer heeft mijn vader me geslagen toen kwam hij meteen naar mijn kamer om het goed te maken. Ik ben emotieloos opgevoed. Ik was altijd ‘die meid’. Met een verjaardag werd aan iedereen wat ze dronken en tegen mij werd gezegd: “Jij koopt zeker je eigen wijn wel, hè.”

Heb je ze vergeven?

Jawel, ik zit niet met wrok. Als zij er niet waren geweest ondanks alle ellende die ik heb gevoeld en mee maak en nog mee maak ben ik toch blij dat ik leef.

Ik heb ze op vakantie gestuurd… ik heb ze veel cadeaus gegeven, alles heb ik ze gegeven. Ik heb liefde gekocht. Ik kocht jurkjes toen ik zelf ging verdienen en dan gaf ik die mee aan vriendinnen. Make up gaf ik weg. Heb altijd liefde gekocht want dan vonden ze me lief.

Toen ik Fred ontmoette was het gelijk thuiskomen, alsof ik ‘m al jaren kende. Ook voor hem. We hebben maar negen maanden verkering gehad en meteen getrouwd en we moesten niet, haha. We zijn vijfenvijftig jaar getrouwd.

Ik ben wel de grote liefde van mijn leven verloren: Olaf, mijn zoon. Die was het eerste in mijn leven wat echt van mezelf was. Dat kon niemand me afpakken. De eerste zes weken heb ik ‘m in mijn armen gehouden en niemand kreeg ‘m. Toen werd ik wakker en dacht dat kan niet wat ik nu doe. Wat ik nu ga doen dat gaat helemaal fout. Toen mochten ze ‘m vasthouden. Ik was bang ‘m kwijt te raken. Dat is over gegaan. Het bleef wel de eerste. Na hem mocht ik eigenlijk geen kinderen meer. Na veel bidden en smeken bij de dokter mocht ik nog een keer zwanger raken. Ik zei steeds: “ik wil een meisje” en toen ik bij de bushalte stond, dacht ik: ‘Waar ben je nou mee bezig: wat maakt het uit’ en heb het nooit meer gezegd. Toen kwam ze en heb ik haar naar mijn moeder genoemd: Rachel. Haar tweede naam is Jolanda naar mijn pleegmoeder. Die heette Jo. Dat deed ik om haar tevreden te stellen. Ik heb wat op mijn tenen gelopen. Toch blijf ik ze dankbaar. Als ze er niet waren geweest dan was ik er ook niet meer. 

Op tv op 4 mei zie ik alle verhalen van mensen. Dan denk ik ja: de meesten hebben nog iemand. Ik ging naar een conferentie van het ondergedoken kind. Wat moet ik daar nou doen… Fred zei: je hebt een heel verhaal laat je niet ondersneeuwen. Er was daar een meeting point. Stond ik daar helemaal alleen. ‘Waarom staat er niemand op mij te wachten?’ dacht ik. Er was een mevrouw een leidster en die heette Dresden. Ik vroeg haar: is mevrouw Engelina Dresden familie? Nee dat was niet zo en ze liep weg. ‘Oh God, dacht ik… niet zo leuk’.

Ik ben daar wel mooi opgevangen door Joods Maatschappelijk Werk. Dat was mooi. Ik kon mijn verhaal kwijt. Ik heb heleboel therapieën gehad. Ik ben nu zesenzeventig en als ze nou gaan wroeten dan word ik gek tot ik dood ga. Laat me maar zo. Ik heb lijnen in mijn gezicht niet alleen van het huilen maar ook van het lachen. Heb ook veel weggelachen. Altijd de leuke meid en grapjes maken maar van binnen moest je kijken. Ik ga toch niet iedereen het achterste van mijn tong laten zien. Er waren wel therapieën waar ik wat aan heb gehad. Ik moest bijvoorbeeld kunnen zeggen dat mijn ouders vermoord waren. Ik zei altijd mijn ouders zijn omgekomen in de oorlog. Nee: “leer zeggen: ze zijn vermoord”. Het klinkt zo hard maar het is wel zo.

En ze leerden me dat ik ook met andere ogen naar mijn pleegouders moest kijken. Zij hebben mij willen houden. “Dus ga niet je hele leven denken: ik ben dankbaar!”

Tja dat zit er zo in. Voor mij was het wel een opluchting toen ze stierven. Ik heb mijn ouders hier in de buurt gehaald. Ze zijn negenentachtig en tweeëntachtig geworden. Vierentwintig jaar lang elke zondag bij mij op visite. Als ik op vakantie ging zeiden ze: “Laat ons maar alleen zitten…” Ik ging altijd met een schuldgevoel weg. Altijd maar afmelden dat ik op vakantie ging en weer aanmelden dat ik er weer was. Heb jaren lang voor ze gezorgd en elke avond de deur voor ze op slot gedaan en in de ochtend weer open. Zij dachten dat er elke dag mensen aangerand of doodgemaakt werden. Ze waren bang. Ik moest ze opsluiten. Als we op vakantie gingen moesten Rachel of Olaf het doen. De buren waren ingelicht. De dokter zei: “je gaat op vakantie! Leg de sleutel maar onder de deurmat dan kan ik er in.” Die hebben me altijd vreselijk gesteund.

Wat heeft je op de been gehouden?

Ik weet het niet? Twee jaar geleden verloren we binnen veertien maanden onze zoon en onze schoonzoon en weer redden we het. Rachel verloor haar man Peter. We waren dol op hem. Er zit een overlevingskracht in mij… mensen zeggen: “Jeetje hoe kunnen jullie er mee om gaan?” Wat heeft iemand er aan als we blijven huilen? En ik heb nog een dochter die moet ook wat aan d’r vader en moeder hebben. Zij doet zoveel voor ons. Ik ben dat kind eeuwig dankbaar maar zij zegt: “jullie hebben vroeger alles voor mij gedaan”. Zij had altijd longontsteking, brak vingers en weet ik veel… ik nam Olaf mee naar tennis en dat wilde ik ook. Ik wilde moeder zijn. Als het aan ons gelegen had hadden er nog wel zes ukkepukkies rondgelopen. Ik heb wel eens tegen Rachel gezegd: “Ik ben jaloers op je moeder” niet omdat ik dat ben maar hoe er met je om gegaan wordt. Dat had ik ook zo graag gewild. Dan zegt Rachel: “Mam, dat jij geworden bent die je bent komt niet door je opvoeding.

Ik heb altijd gedacht als kind: ‘je kunt niet houden van een kind dat niet van jou is. Dat is niet waar natuurlijk. Ik heb jaren lang opgepast op kinderen van een gezin en ik heb vreselijk veel van ze gehouden en ze komen nog bij me. Ze komen nog elk jaar bij tante Maria. Als het aan mij ligt komt iedereen waar ik van hou bij me en mee eten en gezellig en leuk. Een Jiddische mama. 

Je praat Jiddisch, doet Jiddisch, hoe kan dat nou? Je bent opgegroeid in een katholiek gezin?

Dat had ik als klein kind al. Het zijn mijn genen. Ben er me niet bewust van. Als ik een joodse mop vertel ga ik Jiddisch praten. Geen idee hoe dat kan. Als je er goed over nadenkt is dat gek.

Als klein kind kon ik geen dag zeggen. Altijd blij als iedereen weer om me heen is. Kan ook huilen als iemand op vakantie gaat. Ben blij voor ze maar zo bang dat ze niet terug komen. Ik kan geen afscheid nemen. Dat konden joodse mensen ook niet want die wisten niet of ze nog terugkwamen.

Ik wil altijd mensen om me heen hebben om te eten en te delen: kom bij me! Kom vooral bij me als je problemen hebt want dan heb ik ze niet!

Ik merk ook als ze vragen: “hoe gaat het met je?” Net als je wil antwoorden hebben ze het over wat ze op tv hebben gezien gisteravond. Ik geef pas echt antwoord als iemand er diep op in gaat.

Hoe ik het allemaal verwerk? Ik weet het niet. Vroeger vond ik het heerlijk om in de huid van een ander te kruipen aan het toneel… maar nu?

Ik luister vaak naar lekkere sentimentele muziek ’s nachts. Heerlijk…  bv ‘Nights in white satin’, als het maar een blues is of soul, van die ouwe jankmuziek… janken van de gitaren. Dan kan ik ook huilen. Niemand hoort me hier dus ik zing heel hard mee. Percy Sledge, Fats Domino, daar was ik fan van. Ik kan ook heel erg huilen van een smartlap: een ‘boeketje witte rozen’ van Ria Valk, dan gaat moeder dood met de baby in de kist… geweldig. ‘The Rose’ van Bette Midler, heerlijk. Muziek vind ik erg lekker.

Mijn levensfilosofie? Leven en laten leven… ieder z’n gang laten gaan. Goed leven en niet de ander belazeren. Mensen met wie ik omga daar moet ik me senang mee voelen, die moeten echt zijn. Vroeger had ik 80.000 vrienden… we hebben veel mensen verloren toen Fred zijn baan kwijt raakte en de whisky niet meer op tafel kwam.

Na de dood van Olaf, die woonde al vijfentwintig jaar niet meer thuis, kregen we toch tweehonderdvijftig kaarten voor ons… dat sterkt je in een hele boel dingen. Het zit ‘m niet in geld en goederen.

Nog een levensmotto: Genieten, want je leeft maar een keer! Ik geniet van als ik hier naar buiten kijk en ik zie haasjes lopen. Als ik bij vrienden van ons in Schoonloo ben, daar is een tuin en dan gaan de mannen altijd wandelen en dan zie ik eekhoorntjes. Dan eet ie uit een bakje voor het raam en zie ik een muisje die onder een tafel zit waar de vogeltjes zich wassen en dan eet ie de kruimeltjes op. Dan zit ik te genieten.

Ik geniet van iemand met een baby of een bruidje, dat ontroert me. Een hele boel dingen ontroeren me. Dan zit ik televisie te kijken en denk ik: ‘wat rolt er nu over mijn wangen?’. Dan huil ik zonder dat ik het in de gaten heb.

Zieke mensen die de kracht er uit halen nog zoveel te doen. Geweldig! Sportmensen, gehandicaptensport waar zo weinig op tv van te zien is. Die mensen moeten er nog veel meer aan doen dan gezonde sporters.

Mijn lichaam wil niet wat ik wil… ik heb zo’n tweeënveertig keer in het ziekenhuis gelegen en operaties gehad. Heb er nog een paar te goed maar ik ga niet meer. Ik hou op. Ik heb een lage vernauwing in mijn rugwervel, dan maar pijn. Het is een te gevaarlijke operatie. Ik heb altijd pijn aan mijn rug, mijn armen, dystrofie. Ik was een broodje aan het eten en ik kon het niet snijden. Ik had de kracht niet mijn broodje te snijden. Heeft Rachel me geholpen. Een cryptogram oplossen kan ik nog wel maar een broodje kan ik soms niet meer snijden. Ik accepteer het want als ik het niet accepteer dan kan ik wel blijven vechten en daar heb ik geen zin in. Ik heb altijd alles geaccepteerd met mijn geest en gevoel en alles. 

Nog nooit echt ruzie met iemand gehad. Wel eens boos maar niet dat intense dat kan ik niet. Dat zou ik wel eens willen: echt eens flink uit mijn dak gaan.

Ik heb ooit het grote compliment van Rachel gekregen: dat ging er over dat men denkt: Als ik later groot ben dan zal ik nooit doen wat mijn ouders deden… “dat zul jij ook wel hebben?” vroeg ik. “Nee mam, er is bij jullie niets wat ik later anders doen. Nou die veer heb ik al vast.

Ik ben één keer echt boos geworden… toen ben ik in de auto gestapt en wat gaan rijden en toen zakte het gevoel. 

 Ik heb ook vreselijk veel plezier gehad. Ik probeer elke dag wat uit het leven te halen. “Droog je tranen, pierrot! En lach….” De psych zei: “Je moet ’s morgens in de spiegel kijken en zeggen: Ik hou van jou!” ik antwoordde “ja, dan sta ik daar met mijn haar in de war en dan moet ik zeggen ik hou van jou nou dan begin ik al te lachen”.

Hoe is het voor jou om in Duitsland te zijn?

Geen moeite mee… nooit gehad. Mijn pleegouders hebben me wat dat betreft niet met haat opgevoed. Mijn vader zei: “Ach, sommige jongens moesten ook. Wat doe je als ze met een pistool voor je staan?” Ja natuurlijk: ‘die rotmoffen’… ik heb een keer meegemaakt in Duitsland: ik wilde manchetknopen kopen. Ik heb altijd mijn ketting met Davidsster omhangen en er kwam een soort Duitse verpleegster aanlopen met een heel klein vrouwtje… en ik hoorde de kleine vrouw tegen de grote zeggen: “Ist das eine Jude?” “Ja, das ist eine Jude!” Ik draaide me om en dacht: ‘dit hoor ik niet’. Fred zei alleen maar: “wat ben ik blij dat ik niet bij je was. Dan was de derde wereldoorlog uitgebroken!”

Ik heb ‘m altijd om, mijn Davidsster, ook in Duitsland doe ik ‘m om. Het is een mooi land, schoon en de mensen zijn aardig en het is dichtbij. Wat zij doen aan de dodenherdenking daar kun je nog een puntje aan zuigen. Overal struikelstenen en borden om te vertellen wat ze daar hebben gedaan. Heel indrukwekkend.

Ben laatst bij het plaatsen van struikelstenen geweest bij het huis van mijn opa en oma en een oom van moederskant in Groningen. Daar stonden foto’s van ze, ik heb ze niet gekend… er wordt dan gebeden… ik versta het niet maar het ontroert me wel.

Toen ik al mijn correspondentie en de informatie over waar ik me na de oorlog bevond naar Westerbork had gebracht zag ik bij het weggaan het portret van mijn moeder aan de herinneringsmuur hangen. Dat gaf mij het gevoel dat mijn moeder toestemming gaf. Toeval bestaat niet!

Marja’s verhaal over Sara/Maria

Op een dag, net na de oorlog, zaten mijn oma, mijn tante Annie en mijn moeder aan de keukentafel. De radio stond aan en opeens hoorden ze tot hun grote schrik hun eigen naam noemen. Een oproep aan Greetje en Annie Dresden: hun halfzusje Sara Dresden was gered en woonde bij mensen in Delft. 

Hun vader Samuel Dresden scheidde van hun moeder in 1941 en trouwde met een joodse vrouw die al een kindje had. Samen kregen ze Sara. Net voor ze werden weggehaald tijdens een razzia gaven Samuel en Racheltje de baby in paniek aan de buren. Zij hebben het niet overleefd. Sara wel. De buren gaven haar uit angst aan de Duitsers, die dropten haar bij de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg en daar werd ze gered met een heel stel andere kinderen.

Dolblij gingen ze op weg naar Delft. Greetje was inmiddels zeventien en Annie vijftien. Ze zagen hun halfzusje, een piepklein, schattig meisje. Ze wilden haar omhelzen en riepen: “ons zusje”. Maar de vrouw vroeg of ze dat alsjeblieft niet wilden doen. Ze wilden niet dat Maria, zoals ze haar hadden genoemd, zou weten dat ze eigenlijk Joodse ouders had en niet hun eigen kind was. Annie en Greet konden zich dat wel voorstellen en vonden het al prachtig dat die mensen zich over Sara hadden ontfermd. 

Mijn vader knipte stukken uit de krant en als ik vroeg waarom antwoordde hij: Je moeder kan niet tegen nare berichten. Later bleek dat het artikelen over de oorlog waren. Als Hitler of iets over de oorlog op tv kwam, rende mijn vader naar de tv en zette hem snel uit. Ma wilde er niets van weten. Ze wilde zich alleen richten op de mooie dingen in het leven. Dat was haar manier om met het verleden om te gaan.

Ik was een jaar of vier en er werd gebeld. Mijn moeder trok bovenaan de trap aan het touw om de deur beneden te openen. Ik hoorde roepen en de voetstappen van mijn moeder op de trap en toen hoorde ik schreeuwen. Ik kroop onder de tafel van schrik. Even later kwam ze boven met een heel mooi meisje. “Dit is Marja, mijn zusje…” Ik vond het heel bijzonder dat mijn moeder ineens nog een zuster had en dacht er verder niet over na hoe dat zat. ‘Marja van Delft’ was voor mij een magisch meisje, zo mooi en lief.

Op een dag vertelde ma me wat er in de oorlog was gebeurd. Ik denk dat ik een jaar of acht was. Het was een grote schok. Mijn moeder die dat allemaal had meegemaakt. Haar eigen vader en haar opa en oma en al haar neefjes en nichtjes vergast? Wat is vergassen? Ma legde het me uit. Ze moesten naakt onder de douche en dachten dat ze schoon zouden spoelen maar er kwam gas uit de kranen en dan stikten ze. Het was niet te bevatten. Dan gingen ze dood. Allemaal: kinderen en oude mensen en iedereen. Hoe konden mensen dat doen? Hoe was dat mogelijk? Ik voelde me misselijk en draaierig.

Ma vertelde het rustig en legde alles uit. Hoe het was in de oorlog en dat ze zo’n verschrikkelijke honger hadden gehad. Dat haar vader Joods was en dat bijna alles voor Joden verboden was. Ze had zelf ook een oproep gehad dat ze weg moest naar de  Hollandsche Schouwburg. Daar  moesten ze blijven tot ze naar kamp Westerbork werden gebracht en vandaar in treinen werden vervoerd naar Sobibor. Er was een fout gemaakt bij de Joodse gemeente en mijn moeder stond als heel Joods te boek. Haar vader heeft dat voor hij zelf wegging nog ‘recht’ gezet. Ze was half Joods omdat ze een christenmoeder had, daarom hoefde ze toch niet mee.

Ik was in tranen, te veel om te verwerken. Ze vertelde dat Marja van Delft haar halfzusje was. Dat haar vader na de scheiding van haar moeder met een Joodse vrouw was getrouwd die al een kindje had, Judith. Samen kregen ze in de oorlog nog een kindje en dat was Marja, die het als enige had overleefd door een reddingsactie van de advocaat Kees Chardon uit de Joodse Crèche in Amsterdam. Toen ze zestien was kwam ze er zelf achter dat ze twee zusters had en eigenlijk Joods was. Ze ging op zoek en zo kwam ze op haar zestiende voor het eerst bij ons thuis.

Op een een of andere manier hadden de zusters jaren geen contact. Het is nooit duidelijk geworden waarom. Ik dacht vaak aan mijn magische jonge tante. Toen ik zestien was ging ik naar haar op zoek. Ze woonde bij Hoorn en toen ik aan kwam lopen herkende ze me direct. Het was heerlijk haar weer te zien. Inmiddels was ze getrouwd met Fred en had ze twee kleine kinderen die gezellig bij me op schoot kwamen zitten. We hebben altijd contact gehouden soms met een tussenpoos van een paar jaar.

Net voor Greet en Annie een dag na elkaar stierven nam ik ze mee naar Sara/Maria en het werd een mooie middag. Maria vroeg niet veel over haar ouders. Ze dacht: de volgende keer ga ik het vragen. Die keer is niet meer gekomen.

Een paar jaar geleden zat ik thee te drinken bij mijn tante toen ze werd gebeld. Ze trok wit weg: het was de zuster van Kees Chardon. Ze had haar ontdekt via een krantenartikel en was altijd nieuwsgierig of het kindje het had overleeft. Ze hebben elkaar inmiddels ontmoet.

Laatst werkte ik bij de VU en daar lag de Ad Valvas het studentenblad. In twaalf jaar dat ik voor de VU werk heb ik dat blad nooit ingekeken en nu nam ik er een mee. Toen ik er ’s avonds in zat te bladeren zag ik tot mijn verbazing een artikel over Kees Chardon. Er hangt een portret van hem bij mijn tante aan de muur en mijn ouders hadden een foto in hun fotoboek met daaronder: Held! Ik mailde de schrijver Wim Berkelaar en hij nodigde me uit voor de koffie en we hadden een mooi gesprek. Bleek dat Kees Chardon student was geweest op de VU.

bron:
Stadsarchief Amsterdam, persoonskaart Dresden, Samuel – 08-02-1901 – A01232_0197_0840
www.joodsmonument.nl, lemmata gezin Dresden (geraadpleegd 8 augustus 2019)
Marja Ruijterman, het verhaal van Sara Dresden, per email d.d. 4 augustus 2019
met dank aan Marja Ruijterman

illustraties:
© collectie Sara Dresden met dank aan Marja Ruijterman

laatst bijgewerkt:
27 september 2019

U kunt de inhoud van deze pagina niet kopiëren - The content of this page cannot be copied.