Synagoge Swammerdamstraat

swammerdamstraat
© joodsamsterdam.nl

In 1907 werd op Swammerdamstraat 70 (hoek met de Blasiusstraat) een synagoge in gebruik genomen. Deze synagoge was een Oosteuropese sjoel en was bedoeld voor de Joodse vluchtelingen uit Oost-Europa. De sjoel hoorde bij Ahavat Achiem en was van de gemeente Kehillat Jaäkow.
Van het Nieuw Israëlietisch Weekblad ontvingen we een artikel wat in hun weekblad op 23 november 1962 verscheen en dit artikel nemen we, met dank aan het Nieuw Israëlietisch Weekblad, hier volledig over. Om het lezen makkelijker te maken voor wie niet is ingevoerd in gebruikte termen staan deze erachter uitgelegd.

Jom Haätsmoet (onafhankelijkheidsdag Israël) ’s ochtends: schoolkinderen en enkele ouderen dansen een hora voor de Swammerdamstraatsjoel. ’s Ochtends om zeven uur als de sjoeldienst begint zijn alle zitplaatsen bezet. Wie later komt moet staan. Stampvol is de kleine synagoge, elk jaar op de ochtend van de Israëlische onafhankelijkheidsdag, als een speciale dienst, georganiseerd door de synagoge in samenwerking met het Verbond van Midden- en Oost-Europese Joden in Nederland, volgens de door het opperrabbinaat van Israël vastgestelde ritus plaatsvind. Jom Haätsmoet ’s ochtends en Simchat Torah (vreugde der wet) ’s avonds. Het zijn de jaarlijkse terugkerende hoogtijdagen van een sjoel die door het verhuizen van de meeste baälei battiem (leden van de gemeente) haar vaste sjabbatbezoekers steeds meer in aantal ziet teruglopen. Kort geleden is de definitieve beslissing gevallen. Op een ledenvergadering is een gedeeltelijk nieuw bestuur gekozen, dat als mandaat meegekregen heeft, het met bekwame spoed zoeken van een op een centraal gelegen punt in Amsterdam-Zuid gelegen pand dat tot sjoel verbouwd kan worden.

situatie in 1901
situatie in 1901

Het is moeilijk de omvang van de invloed van deze kleine gemeenschap op het naoorlogse Nederlandse Jodendom heeft gehad, precies te bepalen. De synagoge in wat nu tot volksbuurt is geworden, heeft het naoorlogse Nederlandse Jodendom misschien niet veranderd, maar in ieder geval een aantal belangrijke impulsen meegegeven.

swammerdamoverzicht
2010

Russische Joden
De pogroms uit het begin van de tachtiger jaren (van de negentiende eeuw) drijven golven Russische Joden naar het westen. Velen gaan naar Amerika, anderen naar Engeland. In Antwerpen groeit een kleine kehilla (gemeente), een ander gedeelte komt naar Amsterdam. Men wil dawwennen (bidden) in de eigen vertrouwde sfeer, volgens de ritus die men thuis gewend was. Twee minjaniem (gemeenten, bestaande uit minimaal 10 volwassen mannen) verrijzen. In de Nieuwe Kerkstraat 149 ontstaat de sjoel van Nidché Jisroel Jechaneis waar in 1962 nog dagelijks diensten worden gehouden.
Een tweede sjoel komt provisorisch tot stand in de Swammerdamstraat tussen Ruyschstraat en Boerhaavestraat. 5 januari 1890 wordt de vereniging “Kehilas Ja’akow” – in de huidige tijd gehebraiseerd tot Kehilath Jaäkow – opgericht. Waarschijnlijk hangt de officiële oprichting samen met de verhuizing naar het definitieve gebouw Swammerdamstraat 70, het hoekhuis met de Blasiusstraat, waar de synagoge nog steeds gevestigd is. Uit dat jaar dateert ook een door de vrouwenchewre “Bigdei Koudesj” geschonken jad (aanwijsstok voor bij het lezen van de Torah), waarschijnlijk het enige overgebleven stuk van de vooroorlogse sjoelsieraden.
Bestuurders zijn als in 1908 de huidige statuten worden vastgelegd, voorzitter E. Karlin, penningmeester B. Behrensohn en secretaris H. Aronowitz, medeoprichter van de Amsterdamse Diamantbeurs. Later in datzelfde jaar wordt het huishoudelijk reglement vastgelegd. In de statuten wordt het doel in keurig Israëlitisch-Nederlands gesteld: “De vereniging stelt zich ten doel: a) het houden van Israëlitische godsdienstoefeningen; b) het beoefenen der Israëlitische godsdienstleer; c) en zoo mogelijk het ondersteunen van behoeftigen”.

Minhag Asjkenaz
De koninklijk goedgekeurde statuten zijn in het Nederlands gesteld. Het voor intern gebruik bestemde huishoudelijk reglement – secretaris is dan seminariumleraar U.M.Ph. Hillesum, een van de weinig Nederlands-Joodse bestuurders, die de sjoel heeft gehad, staat vol Hebreeuwse termen, in het Hebreeuws geschreven om het de leden makkelijker te maken. In plaats van “het beoefenen der Israëlitische godsdienstleer” heet het: “het inrichten en houden van een beet hamidrasj” (leerhuis).
De noesach (ritus) die gevolgd wordt, is de asjkenazische ritus van Rusland en Polen oftwewel de noesach asjkenaz van de Gaon van Wilna
(dit was een vooraanstaande Rabbi in Wilna (Vilnius) die leefde van 23 april 1720 – 9 oktober 1797). In het huishoudelijk reglement wordt uitdrukkelijk bepaald, dat voor de leden die dat wensen ook de avond van de sjemini atseret (slotfeest, einde loofhuttenfeest) na de dienst gelegenheid is voor het maken van hakafot (dansen met de torah) terwijl op beide avonden van Pesach, zij die dat wensen haleel (lofzang) mogen lezen.

Het zijn concessies, die de mitnagdien (Litouws Jodendom) moeten doen aan de steeds sterker wordende groep uit de chassidische streken. In de eerste Wereldoorlog komt een nieuwe golf Oostjoden naar Amsterdam, grotendeels afkomstig uit de ondergaande Habsburgse monarchie. Ondanks de andere minhagiem (voorschriften) sluiten zij zich bij de twee reeds bestaande Russische sjoelen aan. Pas tegen het eind van de twintiger jaren komt een minjan (10 mannen die de bar mitswah gedaan hebben) tot stand dat de Sefardische Poolse ritus volgt. Eerst worden de diensten bij een particulier in de Grensstraat, later in de Blassiusstraat gehouden. Nog later komt de sjoel van dit Beit Hamidrasj Sefarad (Portugees/Spaans leerhuis) tot stand aan de Nieuwe Achtergracht tegenover de brandweerkazerne.
Na de tweede wereldoorlog wendt het bestuur van de heropgerichte synagoge Kehilat Jaäkow zich tot Raw Herzog met de vraag of in verband met de meerderheid, die de sefardische noesach (riten) wil, de ritus veranderd mag worden. De Israëlische opperrabbijn geeft zijn toestemming. De synagoge aan de Nieuwe Kerkstraat gaat daarop tot de Sefardische noesach over. In de Swammerdamstraat besluit men uit piëteit jegens de in de oorlog omgekomenen, de asjkenazische ritus vast te houden.
 
Diamant

De nieuwe immigranten uit Rusland en Polen vestigen zich steeds rond beide sjoelen. Vooral Ruyschstraat en Weesperzijde, na de oorlog snel in stand achteruitgelopen, zijn dan nog zeer goede straten. De meeste nieuw aangekomenen vinden een baan in het diamantvak, zoals in Antwerpen nog steeds het geval is. Drie soorten leden heeft de vereniging. Oprichters (mejasediem) en zij die daarmee gelijk gesteld zijn, doordat zij ten minste vijftig gulden voor de sjoel (lewedek babajis) hebben gesjnooderd (gedoneerd). Leden die een zitplaats occuperen (Baälei battiem kewoehiem) en leden, die uitsluitend een jaarlijkse contributie betalen. Tot de rechten van de oprichters behoort het vermeld worden op een in de sjoel aangebrachte lijst (lezikkaron lifnee hasjeem tamied).

Jaarlijks werd voor hen op sjeminie atseret (slotfeest) een mie sjebeirag uitgesproken, terwijl op de dag van hun overlijden – acharee ariechat jamiem wesjaniem (na lange dagen en jaren) vermeldt het huishoudelijk reglement uitdrukkelijk – het gebed keel malee rachamiem wordt uitgesproken, terwijl de sjammes (koster) verplicht is een perek misjna te leren en daarna kaddisj (een van de belangrijkste gebeden) te zeggen.
51 verkoopbare plaatsen heeft de sjoel in 1908. De zeven mizrachplaatsen kosten 45 gulden per jaar. De volgende klasse van dertig gulden omvat achttien plaatsen. De overige verkoopbare plaatsen zijn in drie groepen verdeeld. Wie een plaats gekocht heeft in een van de twee duurste categorieën heeft voor zijn vrouw recht op een plaats in de eerste bank der vrouwengalerij.
Wij hebben al te lang stilgestaan bij het reglement. De vaste bezoekers van deze sjoel hebben geen enkele interesse voor dit soort bepalingen en reglementen. Een enkele exemplaar is van de vooroorlogse bepalingen overgebleven. Niemand heeft er behoefte aan het te laten herdrukken of een nieuw aangepast reglement te laten samenstellen. Alleen de praktijk is belangrijk.
 
Chewre sjass

Dit deel van de tekst is in de kopie slecht leesbaar. Wanneer de tekst uit het zinsverband niet hersteld kon worden is dit door *** aangegeven.
Sfeervoller werd de sjoel door de toenemende immigratie. Onder de baälei battiem waren verscheidene talmiedei chacham (wijze student). De diamanthandelaar Reb Joune K*** had semieche (bevoegdheid om rabinale beslissingen te nemen) en gaf sjioeriem (lessen). In de dertiger jaren werd een chewre sjass opgericht. De veertig a vijftig leden van deze chewre hadden op zich ***
ieder voor zich in de loop van *** minstens een massechet gemara (tractaat) te*** .
*** kenners of zij die veel tijd hadden *** en een moeilijke of lange massechet *** anderen een makkelijke of kort t***. Op toe bisjewat (nieuwjaar der bomen) werd een sijoem ***.

Alle leden moesten dan hun massechet voltooid hebben. Daarnaast werd ie *** vond geleerd, meestal onder leiding van *** Polak. Het bezoek aan deze sjioeriem gemara met tosafot (groep van talmoedverklaarders, wier discussies naast de talmoedtekst zijn aangebracht) schommelde tussen de dertig en de veertig, soms duurde de ** een half uur. Had men een zware tosafot dan kon het ook twee, drie uur in beslag nemen. Systematisch werd de hele Talmoed bestudeerd. Men begon bij berachot (berachot is het eerste tractaat van de Talmoed; het tractaat Jewamot maakt deel uit van het Talmoedboek over de vrouwenwetten). Door de oorlogsomstandigheden kwam men niet verder dan Jewamot.

** knappe koppen waren onder de vaste *** sjoelbezoekers, mannen die de Talmoed Bawlie uit het hoofd kenden. *** huidige geslacht misschien qua *** kennis niet met het vooroorlogse te vergelijken, toch kan men ook nu verscheidene baälei battiem een willekeurige gemara voorleggen, waarvan zij de portés onmiddellijk kunnen verklaren.
*** was de hele dagen open voor wie ***. Er was een vaste sjammes aanwezig. Het chazzanoet (voorzangers) bleef steeds een ***, door de verschillende baälei battiem *** waargenomen. Een aparte chewre *** (zij die de armen steunen) met een daartoe aangewezen gabbe (bestuurder) verstrekte bonnen, waarop *** doortrekkende op vrijdagavond *** een maaltijd in een Joods restaurant konden krijgen, als zij niet met de baälei battiem mee naar huis wilden. *** ochtend werden sjoeldiensten gehouden *** drie a vier minjaniem, ’s avonds *** meerdere minjaniem, die achter *** oorden. Op sjabbat waren acht a negen minjaniem aanwezig in de sjoel, die *** tachtig a negentig zitplaatsen *** groepje Nederlanders dat zich tot de diensten aangetrokken voelde, zat in de z.g. “Hoek van Holland”. Op de Hoge Feestdagen puilde de sjoel uit. In de vrouwensjoel, hoog boven, werd slecht een beperkt aantal vrouwen toegelaten in verband met plaatsgebrek.
Binnen de NIHS waarvan de bezoekers van de drie Oostjoodse sjoels lid waren, hadden de buitenlandse groepen, mede in verband met het instituut van z.g. geïmmatriculeerde (ingeschreven) leden weinig in te brengen. Zij zochten dit ook niet, maar concentreerden zich rond hun eigen synagogen. De meer aufgeklärten waren geïnteresseerd in de culturele activiteiten van het Oost Joods Verbond, dat de belangen van de Oostjoodse groep naar buiten behartigde. Op de jamiem noraiem (dagen van inkeer) werden in een lokaal eigen sjoeldiensten gehouden. Daarnaast vonden de meer links georiënteerden, onder wie vele Bundisten, elkaar in de cultuurvereniging Sch. Anski, genoemd naar de schrijver van onder meer “De Dibdoek”, een organisatie die na de oorlog heropgericht is.

Tot voor de oorlog bleef het bestuur van Kehilath Jaäkow in handen van de oorspronkelijke Russische groep. Vlak voor de oorlog kwamen ook de Galicische Joden in het bestuur dat toen bestond uit de heren M. Landau, voorzitter, J.S. Auerbach, penningmeester en N. Gitter als lid. Van hen overleefde de heer Auerbach de Duitse kampen, terwijl beide anderen tijdig naar Zuid-Amerika uitweken. De heer N. Gitter die tijdens een naoorlogs bezoek aan de synagoge een nieuwe parachot (zwaar doek dat voor de Heilige Arke hangt) schonk, overleed enige tijd geleden in Argentinië.
 

Heroprichting
In de oorlog ging ook de Kehilath Jaäkow met de andere synagogen ten onder. Tot 1942 werden de diensten gehouden. Daarna werden de bezoekers weggevoerd of doken zij onder. De kelei kodesj (voorwerpen die bedoeld zijn om een mitswah mee te doen) en sifré tora (torarollen) verdwenen samen met vele anderen uit het bezit van de synagogen van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap, de instantie waarbij ze ingeleverd werden.
Na de oorlog ontmoetten de oud-bezoekers M. Isler en wijlen M. Feiwel, welke laatste het huidige Aron haKodesj (heilige Arke) heeft geschonken, elkaar en zij besloten naar de sjoel te gaan kijken. In het leeggeplunderde gebouw lag de rommel van een verffabriek hoog opgetast. De baälei battiem hebben de sjoel eigenhandig schoongemaakt.

Twee bezoekers schonken twee banken. De sloten van de sjoel deugden niet. Om dienst te kunnen houden, moest een van de gabbaiem (bestuurders) door de gebroken ruiten klimmen, waarbij zijn laatste goede broek een forse winkelhaak opliep.
Omstreeks Sjawoeot 1945 werd de sjoel heropend. Een van de gabbaiem, die een bosje bloemen ging open om ten minste de herinnering aan het feest in de sjoel levendig te kunnen houden, kreeg van de niet-Joodse bloemist een extra bosje ten geschenke, voor die dagen iets vorstelijks.

Aanvankelijk werd uit een Sefer Tora uit particulier bezit gelaajend. Later bleek, dat bij een dominee sifre Tora van andere synagogen waren ondergedoken, waaruit de gabbaiem er enkele konden kiezen. Een nieuw bestuur werd gekozen, bestaande uit de heren J B Auerbach voorzitter, I J Wislicki penningmeester – beiden traden onlangs af als gabbaiem, de heer Auerbach werd tot erevoorzitter benoemd – J Goldstein, D Klagsbald, welke meestal de diensten leiden, en M Isler, Talmoed Thora en kiddoesjgabbe. Men voelde zich waarachtig bevrijd. De chajaliem van de Joodse brigade kwamen op Simchat Thora naar sjoel en buiten op de straat dansten zij. Verschillende rabbaniem en particulieren kwamen dagelijks sjioeriem (lessen) voor de volwassenen geven.
 

Talmoed Tora
De Swammerdamsjoel zette in principe de vooroorlogse toestanden op verkleinde voet voort. De sjoel had enerzijds veel van haar allure verloren door het omkomen van zoveel talmoedei chagamiem, anderzijds waren de verhoudingen tussen Oostjoden en de Nederlandse omgeving gewijzigd, zodat de veel beter met Joodse kenners gezegende Oostjoodse groep haar invloeden begon uit te oefenen op de bezoekers van de Nederlandse synagogen onder wie zich ook een belangrijk gedeelte van over de Oostgrens gekomenen bevindt.
In de Swammerdamstraat werd het Verbond van Midden en Oost Joden opgericht, dat in tegenstelling met de vooroorlogse toestand ook binnen de NIHS een rol ging spelen. Reeds in de eerste, na de oorlog zonder verkiezingen tot stand gekomen, kerkenraad waren de buitenlandse Joden vertegenwoordigd. De organisatie heeft nu een veel ruimere vlucht genomen dan voor de oorlog.

Van unieke betekenis voor het Nederlandse Jodendom na de oorlog is de Talmoed Tora geworden. aanvankelijk gaf in de Swammerdamstraat rabbijn Bayer in de chaotische naoorlogse dagen lessen aan alle Joodse kinderen, die leren wilden. Toen hij in 1946 emigreerde, wilde men de Talmoed Tora voortzetten. Tenslotte werd de heer Mundsztuk bereid gevonden de leiding van het instituut op zich te nemen. Met de financiële leiding belastte zich de heer Isler. Bracht hij niet voldoende bijeen dan – al ziet hij dat ongaarne vermeld, de waarheid gebied ons het neer te schrijven – paste hij uit eigen zak bij.
Zoals de profeten de dienst van Baäl Baatiem, veracht de heer Mundsztuk publiciteit rond zijn persoonlijkheid. Maar geen artikel over de Swammerdamstraat kan volledig zijn, of zelfs iets weergeven van de betekenis van de gemeenschap, zonder de man, die haar bestaan rechtvaardigt, in het licht der schijnwerpers te plaatsen.
 

Geen instituut
De Talmoed Tora is geen instituut, het is een man. Zonder de hulpleerkrachten te kort te doen kan men stellen, dat het staat of valt met de leraar. Uit het niets begonnen, met boeken ter beschikking gesteld door de Mador Hadatie van de Jewish Agency, bouwde Mundsztuk een kring van leerlingen op, van wie het voornaamste kenmerk was dat zij zelf interesse hadden in het verder leren. In de eerste naoorlogse jaren werden nog geregeld examina gehouden vanwege de Nederlandse Zionistenbond. Slechts zelden kwam het voor dat de tientallen, die voor tachtona, emtsaiet en eljona opgingen geen leerlingen van de Talmoed Tora waren.
De accommodatie was primitief in die dagen. Enkele baälei battiem kwamen voor de lessen begonnen met brandstoffen om de kachel aan te steken opdat de leerlingen niet in de kou zaten. In de vrouwensjoel staat een oude tafel, waar honderden leerlingen hun namen hebben ingekrast – onder de nieuwe boardlaag bevindt zich materiaal, waar men over vijftig jaar misschien geïnteresseerd naar zal kijken – terwijl zij op de ongemakkelijke banken zonder rugleuning, de eerste gemara sjioeriem van hun leven krijgen.

Honderd leerlingen bezoeken nu de Talmoed Tora. Studenten, die de behoefte voelen Iwriet te leren. Kleine kinderen, die het alefbeet (alfabeth) bijgebracht moet worden. Jongelui, die gemara, misjna, of uitsluitend Iwriet willen leren, al weten de laatsten dat toch altijd wel enkele minuten voor een misjna of een stukje Rasjie ingeruimd moeten worden. Sjabbatochtend, voor de sjoel begint, buigt de heer Mundsztuk – hij heeft het tenslotte opgegeven om zijn leerlingen te vragen hem Jitschak te noemen, de leerlingen vonden het niet passend – zich al met enkele vroegkomers over de werken van de voormalige opperrabbijn van Tel Aviv, Raw Amiel.
 

Leren
Aan het eind van de moesafdienst wordt het altijd stil in de synagoge. Exemplaren van de kitsoer sjoelchan aroeg worden uitgedeeld en de rebbe leest enkele stukken voor. Tijdens de dienst vindt hij altijd wel gelegenheid iemand een interessant nieuw verschenen Joods werk te laten zien, of anderen het hoofd laten breken over een Gemara, Misjna Beroera (belangrijke moderne codex), of Rasjieplaats, die hem zelf moeilijkheden verschaffen.
Terwijl de officiële lessen van de Joodse gemeente, vanzelfsprekend gehandicapt worden door het peil van de minst geïnteresseerden, daarnaast aan een strak toezicht van gemeentebestuurders onderworpen zijn, laat het instituut van de Talmoed Tora zijn leraar de grootst mogelijke vrijheid, ook nu het sinds 1954 met uitzondering van de door Kehilath Jaäkow beschikbaar gestelde ruimte, door de Joodse gemeente wordt onderhouden.
Naast de Talmoed Tora heeft Kehilath Jaäkow ook veranderingen in de Nederlandse synagogen te weeg gebracht. De hakafot op Simchat Tora, voor de oorlog ondenkbaar, zijn vrijwel overal ingevoerd, mede omdat men zich begon te realiseren dat de gemeentesynagogen vrijwel leegliepen op de avond van Simchat Tora, terwijl in de Swammerdamstraat vaak bijna tweehonderd mensen en kinderen op een veel te kleine ruimte elkaar stonden te verdringen.
In vroeger jaren, werd de garderobemuur voor soekot afgebroken. Op een binnenplaats werd een soekah opgericht, waar de plaatselijke geit, de vreemde indringers op zijn hok, door de ruiten aandachtig bestudeerde.

Aan de overvloedige seoeda (speciale maaltijd), die bij het begin van het Simchat Torafeest (vreugde der wet), of, beter, het einde van de Sjeminie Atseret (slotfeest) werd genuttigd, herinnert nog de oorspronkelijk voor Israëlisch opgezette Sjeminie Atseretbijeenkomst, die de laatste jaren voornamelijk op leden van de jeugdbeweging gericht is.
 

Lyceum-minjan
Ook met de Jom Haätsmaoetsjoeldiensten heeft de Swammerdamstraat een aanvang gemaakt. Ook hier stond de stuwende kracht van de heer Mundsztuk aan de oorsprong. Jaar in jaar uit verdringt men zich op de ochtend van de Onafhankelijkheidsdag; na afloop van de dienst biedt meestal een van de meer gegoede sjoelbezoekers allen een kiddoesj aan.
De kiddoesj, bestaande uit gebak en likeur, bij zeer uitzonderlijke gelegenheden ook uit koegel en gevulde vis , heeft zijn weg in enigszins gewijzigde vorm ook naar andere sjoelen gevonden vanuit de Swammerdamstraat. Belangrijk is de taak van de kiddoesjgabbe. Hij snijdt de koek en zorgt voor de kiddoesj. Sinds kort is de mysterieuze figuur van Jeroechem Bokke opgedoken, een anonymus, die kiddoesjloze sjabbatot (meervoud van sjabbat) vaak voorkomt, door onder een schuilnaam een kiddoesj aan te bieden. Velen zien achter Jeroechem Bokke, de heer Meyer opdoemen, sinds vele jaren sjammes (koster) van deze synagoge.
Het minjan van de voormalig Joodse HBS, thans Maimonideslyceum, is in de Swammerdamstraat ontstaan. Na een jaar werd het overgeplant naar het overblijflokaal van de school. Het Sjawoeotnacht (sjawoeot = wekenfeest) leren volgens het tikoen (streven naar het herstel van de geschonden wereld), was jarenlang voor veel jongeren een ergernis. In de Swammerdamstraat vond men een plaats waar de jongeren met sjioeriem de traditie van Sjawoeotnacht op zinvolle wijze konden voortzetten. Een traditie, die nu op het Bnei Akiwamoadon wordt voortgezet, terwijl ook in de Linnaeusstraat-synagoge het Tikoen laajenen (reciterend voorlezen) tot een minimum is gereduceerd.
Een ander initiatief dat zijn oorsprong voor Nederland in de Swammerdamstraat vond is de inlas in de birkat hamazon (dankzegging na de maaltijd): “Harachamon hoe jewareeg et medienat jisraeel weët kol haosekiem ba baemoena”. De heer Mundsztuk, die de beracha in een Amerikaans tijdschrift vond, liet haar door een van zijn leerlingen op een groot vel papier schrijven en in de Talmoed Thora ophangen. Telkens als iemand, die beter kalligrafeerde, in zijn gezichtsveld kwam, werd een fraaier plakkaat vervaardigd.

Eigen onderhoud
De oude tradities heeft men na de oorlog in stand gehouden. Een vreemdeling, die van zichzelf vindt, dat hij een welluidende stem heeft, kan zich, nadat hij beleefdheidshalve enkele verzoeken daartoe heeft afgeslagen, een weg naar het amoed (lessenaar voor de chazan) banen. Valt hij in de smaak dan kan hij bij een volgend bezoek als chazzan (voorzanger) fungeren. In de week van een Jahrzeit (1 jaar na overlijden dierbare, johrzeit) kan de nazaat zonder meer op sjabbat in dienst voorgaan.
Zowel het chazzanoet als de Kerieat Hatora geschiedt door vrijwilligers. Aan het laajenen wordt niet zoveel zorg besteed als in de meeste Nederlandse synagogen. De haftana wordt bijna nooit hardop gezegd, zoals ook in de buitenlandse Oostjoodse sjoels het geval is. De gewoonte van Eets Chajiem is pas sinds enkele jaren ingevoerd. Een merkwaardig gebruik waarvan niemand de oorsprong kent, dat echter tot diep in het oosten teruggaat, is het eten van peren op de middag van Jom Hakippoeriem. De pléverkoeken, die aan het eind van de vastendag gegeten worden, hebben een niet zo lange geschiedenis achter de rug, zij zijn na de oorlog een gewoonte geworden.

De synagoge wordt geheel uit eigen middelen in stand gehouden. Financiële nood, zoals in de verre vooroorlogse jaren, toen de penningmeester de baälei battiem moest afgaan om de schulden te kunnen voldoen, kent de sjoel niet meer. Men behoeft niet bij de NIHS waarvan alle bezoekers lid zijn, om geldelijke steun aan te kloppen. Penningmeester, gabbe Goldstein int de briefjes persoonlijk.
Uit de tijd, dat de synagoge nauwelijks in stand gehouden kom worden dateert de volkomen verouderde verkoop va de mitswot. Tweemaal per jaar, de ochtend van sjeminie atseret en de laatste dag Pesach kan men voor enkele of meerdere tientjes een half jaar lang hagbe, geliele of de petiechot kopen. “Om een bruidsschat te geven aan de dochters van de sjoel”, zeggen de spotters.
 

Een woordje
Tijdens de dienst wordt wel eens een woordje gewisseld; men weet waar de Joodse wet dat uitdrukkelijk verbiedt en bij welke gedeelten men het gesprek kan opvatten. De oorsprong van deze gewoonte ligt in de functie van het Oostjoodse beit hamidrasj, waar de bezoekers vaak grote gedeelten van de dag verbleven. De drie-maal-daagse dienst was een onderbreking van hun gesprekken over van alles en nog wat en discussies over onduidelijke teksten.
Tot voor enkele jaren kwamen de “aannemers” nog geregeld. Mannen, die voor het wel van een jesjiwa, instituut of zichzelf geld inzamelden, konden met het houden van een droosje in de Swammerdamstraat hun kennis van de boeken bewijzen. In vroeger tijden oefende hun welsprekendheid invloed uit op het bedrag dat zij ontvingen.
Het centrum van de Oostjoodse gemeenschap heeft zich verplaatst. De meeste baälei battiem lopen op sjabbat omstreeks een half uur, naar sjoel om de dienst bij te kunnen wonen, die tussen kwart over negen en half tien begint.
De meesten nuttigen behalve een glas thee, niets voor de dienst. Vandaar dat de kiddoesj een belangrijke functie vervult.
Men begrijpt in de Swammerdamstraat, dat, wil men de synagoge in stand houden, er een sjoel in Zuid opgericht moet worden. Niet uitsluitend om de diensten volgens de over de hele wereld verspreide Oost-Joodse noesach te handhaven. Terwijl aan de ene kant een communitycenter ontstaat dat terecht “elck wat wils” biedt, dat wil zeggen voornamelijk op de midden- en randgroepen afgestemd zal zijn, moet men ervoor oppassen dat aan de andere kant een groep die door Talmoed Thora en andere initiatieven een stimulans en een onafhankelijk geluid betekent in Joods Amsterdam, dit door nivellering verdwijnt. Een goed georganiseerde groep is veel meer dan de som van een aantal individuen, verspreid over de gemeentesjoelen. Het is deze gedachte, die de bestuurders van Kehillath Jaäkow haast doet maken met het verplaatsen van de sjoel.
(Met dank aan het Nieuw Israëlietisch Weekblad)

Nawoord: Deze gemeente bestaat nog steeds en heeft nu een synagoge aan de Gerrit van der Veenstraat.

 

bron:
NIW 23 november 1962, met dank aan het NIW.

gepubliceerd
29 april 2016

laatst bijgewerkt:
22 maart 2022