Max Hamburger

Amsterdam, 10 februari 1920 – Amsterdam, 2 juli 2012
Max (Meijer) Hamburger werd in 1920 in Amsterdam geboren als zoon van de diamantair Hartog Hamburger en costumière Julia Waterman. Hartog overleed toen Max vier jaar oud was, maar door zijn pensioen werd het voor Max toch mogelijk om na de middelbare school te gaan studeren. Hij koos voor de studie medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam. Deze keuze werd ingegeven door het feit dat zijn oudere broer aan kanker was overleden toen Max tien jaar oud was.
In 1943 werden Max en zijn moeder opgepakt doordat de verzetsgroep waar hij deel van uit maakte verraden was, en via Westerbork werden hij en zijn moeder op transport naar Auschwitz gesteld. Bij aankomst was er een selectie en de artsen in het transport moesten apart gaan staan – waaronder Max. Zijn moeder werd in Auschwitz vermoord.

In 1942 moest Max abrupt zijn studie beëindigen, want de Duitse bezetter ontzegde vanaf september 1942 Joden de toegang tot de collegezalen. Max kwam in verzet. Hij ging als coassistent werken in het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis in Amsterdam.
In de apotheek ontdekte hij een middel dat, wanneer in de bloedbaan gebracht, leidde tot een enorme koortsaanval. Dat middel nam hij mee met het idee om het toe te dienen aan mensen die voor de werkkampen gekeurd moesten worden. Het zou op tyfus lijken, daarmee zouden ze ongeschikt voor transport zijn en Max kon ze dan laten onderduiken.
Max kreeg de opdracht om te gaan assisteren bij de gedwongen sterilisaties van Joden in het PIG, het Portugees Israëlitisch Ziekenhuis. Dat weigerde hij. Hij vond het meewerken aan deze Duitse maatregel collaboratie.
Aan de achterzijde van het ziekenhuis verschool hij zich, en via de nooduitgang kwam hij terecht bij de portier van het tegenoverliggende gebouw. Daarna ging hij in onderduik bij familie van de portier. Dat bleek bij Lau Mazirel te zijn, een bekende verzetsstrijdster en advocate. Max hielp haar bij het vervalsen van persoonsbewijzen.
Door verraad werd hij opgepakt en vlak voor kerst 1943 kwam hij terecht in de strafbarak van Westerbork. Door mazzel kwam hij al snel in een andere barak terecht, daardoor overleefde hij de oorlog want de mensen met wie hij in de strafbarak zat werden allemaal gedeporteerd en vergast.
Op 8 februari 1944 ging ook Hamburger op transport. Hij ging met 1015 mensen naar Auschwitz met het 83e transport vanuit Westerbork. Onderweg in de treinwagon moesten hij en zijn medegevangenen het doen met een enkel stukje brood, een vat met water, en een paar tonnen die dienden als sanitair. Twee dagen lang. “Op 10 februari kwamen we aan: de dag van mijn 24ste verjaardag.” Meteen werden artsen en verpleegkundigen apart gezet. “Daar ben ik ook maar bij gaan staan. De rest, meer dan duizend mensen, ging naar de gaskamers.
Na een paar weken werd ik bij de SS-kamparts geroepen. Hij vond mij te jong om arts te zijn en ik moest met de commando’s mee. Het was me duidelijk dat ik dan nog hoogstens drie maanden te leven zou hebben. Een Poolse verzetsstrijder uit mijn barak hoorde het verhaal en adviseerde me om als “gevangenen-kamparts” opnieuw examen aan te vragen. Als ik dat haalde, werd ik vast weer geregistreerd als arts. En hij had gelijk. Ik vroeg examen aan en intussen schoolden andere artsen me bij.
Ze legden me onder andere het verschil uit tussen carcinoom en sarcoom. Laten ze dat nou uitgerekend vragen! Zo werd ik weer geregistreerd als arts.
Begin mei 1944 had Hamburger koorts. Een keuring zou hij daardoor niet doorstaan, en afgekeurd worden betekende dat hij ten dode was opgeschreven. Hij kreeg goede raad van de arts Sally de Jong (de tweelingbroer van de latere historicus Lou de Jong). Hij zei: “Ga maar naar het toilet. Als ze klaar zijn met de keuring, geef ik je een seintje.” Hij werd niet gekeurd en zo automatisch goedgekeurd.
Sally de Jong overleefde de kampen niet; hij kwam bij Buchenwald om op 31 mei 1945, 31 jaar oud.

Via het werkkamp Gross Rosen in Silezië kwam Hamburger in het kamp Tannhausen in Zuid-Duitsland terecht. “Daar ben ik geïnstalleerd als eerste-hulparts bij een commando. Ik moest in een klein huisje zitten en de kachel stoken voor mensen die buiten werkten. Voor het eerst heb ik daar ook goede Duitsers ontmoet. Mannen die af en toe wat te eten voor ons meenamen. Iemand die tegen me zei: “Hoe we ooit na de oorlog ons gezicht in de wereld weer kunnen laten zien, zou ik bij God niet weten.” Dat zijn ervaringen geweest die maakten dat ik ook na de oorlog nog contacten met goede Duitsers heb gekregen.”

© Archieven VS, arcweb.archives.gov Foto van 16 april 1945: een barak in Buchenwald enkele dagen nadat het kamp bevrijd was. Fotograaf was de Amerikaanse militair H. Miller.

In februari 1945, toen de Russen naderbij kwamen, werd Hamburger naar een volgend kamp overgebracht: Flossenburg, bij de grens tussen Tsjechië en Beieren. “Dat was een berucht kamp. De hele dag stonden we buiten in de winterse kou op appèl en kregen bijna niets te eten. De mensen die moesten werken waren schietschijven voor militairen, die zo oefenden in schieten op afstand.
Ik wist me aan het appèl te onttrekken, door te suggereren dat ik kon helpen met schoonmaken. Als ik klaar was, ging ik op bed liggen en droomde over eten.”
Tegen het einde van de oorlog, in maart en april 1945, bevond Hamburger zich in een tentenkamp in Thüringen. “Daar moesten we gangen graven in de bergen, want de Duitsers wilden daar bomvrije fabrieken voor V1- en V2-raketten maken. Toen het Amerikaanse leger van generaal Patton oprukte, werd het kamp ontruimd en moesten we naar Buchenwald: 80 kilometer lopen. Mensen die niet meer mee konden, werden afgeschoten. Dat zag je voor je gebeuren. Het is een godswonder dat ik die tocht volbracht heb.”
Buchenwald betekende bijna zijn einde. “We kamen daar aan en al snel moest ook dat kamp worden ontruimd en werden we naar de appèlplaats gedirigeerd. Ik was zo uitgeput en verzwakt, dat ik voor de barak op de grond bleef liggen. Een gewapende SS’er kwam langs en gaf me een schop. Ik draaide mijn hoofd om en bleef gewoon liggen. “Ach, Scheisse!”, riep hij, en liep weg. Hij had me zo kunnen doodschieten.”
Het kamp werd bevrijd en op 16 april 1945 werd daar door soldaat H. Miller een foto gemaakt die de hele wereld over ging van uitgemergelde mannen, waarop Max rechtsonder staat en nog maar 28 kilogram weegt.

wittejassenenbruinhemdenOp 15 mei 1945 keerde Hamburger terug naar Nederland. ‘Ik bleek twee grote holten in mijn longen te hebben, ernstige bloedarmoede en een gewicht van 28 kilo.’ Nog vijf jaar bracht hij door in ziekenhuizen en een sanatorium. Pas in 1950 deed hij zijn doctoraal. Hamburger werd psychiater, gespecialiseerd in het behandelen van oorlogstrauma’s.

bewerking van een recensie van: Witte Jassen en Bruinhemden, Nederlandse artsen in de Tweede Wereldoorlog. 

Aanvulling 2012
Max vertelde na zijn pensionering meer over de oorlog en wilde bruggenbouwen. Hij ging juist in Duitsland de dialoog aan. Op school en congressen hield hij lezingen. Op scholen in Duitsland kreeg hij vaak de vraag waarom hij naar Duitsland kwam. “Het heeft geen zin om jullie te haten, van het verleden leren is belangrijker“, zei hij dan.
Zijn dochter Sabien Hamburger had bewondering voor het optimisme van haar vader. “Toen ik met hem en mijn zus Babette in concentratiekamp Buchenwald was, maakte hij grapjes. Ik snapte er niets van – hoe kon hij dat doen op die verschrikkelijke plek? Hij zei: ‘Humor is een belangrijke voorwaarde om te kunnen overleven. Onhou dat maar!‘”
Max bleef de slachtoffers herdenken tot zijn dood. Op zijn sterfbed vertelde hij zijn verhalen voor het laatst aan zijn kinderen. Max overleed op 2 juli 2012 na een kort ziekbed. Bovenaan zijn rouwkaart staat: “Hij leeft voort, doordat wij hem herdenken.

bron:
bewerking uit Medisch Contact,
boekbespreking van “Witte Jassen en Bruinhemden” door Henk Maassen,
www.joodsmonument.nl, verschillende lemmata
aangevuld met stukken uit een In Memoriam geschreven door Tom Vennink.

laatst bijgewerkt:
14 september 2019