Klaartje Prins

door Wally de Lang

Klaartje (Geela) Prins, dochter van Joseph. Privécollectie David Diamant, Israël.

Klaartje – Hebreeuwse naam Geela – Prins was de dochter van Joseph Prins en Betje Mok. Ze werd geboren in de Rapenburgerstraat en had drie broers (Abraham, Nathan en Marcus) en drie zussen (Elisabeth (Lies), Sara en Frederika). Sara was de tweelingzus van Klaartje.  

De kinderen groeiden op in een vroom, religieus gezin dat zich niet alleen aan de tradities hield, maar ook actief was binnen de joodse gemeenschap. Vader Joseph was gabai, hij vervulde taken in de synagoge. Het hoogtepunt van zijn leven was de inwijding van zijn oudste zoon Abraham als rabbijn. Het gezin vierde uitgebreid de joodse feestdagen. Met Soekot bouwden ze, als een van de weinigen in de straat, een grote loofhut en ontvingen op Jomtov, na de gebeden, met gemak 30 man die brood en wijn deelden, ook al was het leven voor hen geen vetpot. Ook de vrijdagavonden waren speciaal: er werd samen gebeden, gegeten en spelletjes gedaan, zoals domino en schaken. Op de vrijdagavonden kwam een niet-joodse vrouw het licht uitdoen. Als het schaakspel aan het eind van de avond nog niet afgelopen was, schonk moeder Betje zeer hete thee in die heel langzaam afkoelde zodat nog lang doorgespeeld kon worden. Op sabbat werd gewandeld en op die dag werd er niet over geld of over de zaak gesproken.
Moeder Betje naaide alle kleren zelf. Pas met de bar- en batmitswa kregen de kinderen voor het eerst nieuwe kleding. De tweeling Sara (donker) en Klaartje (blond) zagen er altijd hetzelfde uit.

Privécollectie David Diamant, Israël

Opvallend aan Klaartje was haar blonde haar en zeer lichte huid. Ze leed aan albinisme, een erfelijke aandoening waarbij er onvoldoende of geen pigment (melanine) wordt aangemaakt in de ogen en/of de huid en het haar. Ze viel op tussen haar donkere vriendinnen.
Klaartje ging na de lagere school naar de 4-jarige MULO, waar ze o.a. steno en boekhouden leerde. Of ze naar de Joodsche MULO ging is niet bekend. De meisjes die afgebeeld staan op de schoolfoto dragen wel allemaal joodse namen en gezien de orthodoxe achtergrond van Klaartje zou het geen verbazing wekken als ze leerling was op de Joodsche MULO aan de Weteringschans 255a.

Het is goed mogelijk dat Klaartje, evenals haar zus Elisabeth lid was van de joodse vereniging Toutseous Chajiem. Haar broer Abraham zat in het bestuur. De vereniging organiseerde allerlei feesten ter gelegenheid van de religieuze feestdagen maar er werden ook veel cursussen gegeven die betrekking hadden op de religie en de joodse geschiedenis. Op de ontspanningsavonden, landdagen etc. was het steevast erg druk en gezellig. Binnen de vereniging werden vriendschappen gesloten, fietsclubjes opgericht, gezamenlijk vakantie-uitjes gemaakt en huwelijkspartners gevonden.

Bovenste rij v.l.n.r.: Lenie de Lange (1919-1998), Roosje de Wolff, Lientje Witteboom, Henny Rudelsheim (1919-2010), Ali Santcroos. Midden: Lily (Selina) Blog. Onderste rij: Klaartje Prins (1919-1943), Jetty Friedman, Gretta Rijnsberger, Marianne Bonnewit en Elly Monnickendam. Henny Rudelsheim en Elly Monnickendam werden verpleegster. Privécollectie Lenie de Lange.

Na het behalen van haar diploma vond Klaartje een baan op kantoor – onbekend waar – en in de avonduren volgde ze een opleiding aan de Handelsavondschool. In de weekenden werkte Klaartje soms met haar zusters in de zaak van haar vader aan de Zwanenburgwal 40. Vader Joseph had samen met compagnon een bloeiende zaak in aardewerk weten op te bouwen. Hij was handelsreiziger in porselein. Zijn dochters moesten om de paar weken op zondag het aardewerk schoonpoetsen. In de zomer hield het gezin ervan naar het strand te gaan: Zandvoort, Castricum, Scheveningen etc.

Oorlogsjaren
Negen maanden na de Duitse inval in Nederland kreeg de familie Prins een zware slag te verwerken: bij de razzia’s van 22 en 23 februari 1941 werden zes familieleden opgepakt, waaronder neef Isaac Prins en Herschel Drukarch, broer van de schoonzus van Klaartje. Zij werden via Schoorl naar Buchenwald en later naar Mauthausen gedeporteerd. Na de razzia’s kwamen de grootouders van Klaartje – Nathan Prins en Klaartje Miljado, beiden 81 jaar oud – bij het gezin aan de Plantage Kerklaan 63 in Amsterdam inwonen. Er was ruimte in het huis vrijgekomen omdat overgrootmoeder Elisabeth Mok-Kopuit die ook bij het gezin woonde, kort daarvoor, op 11 februari 1941, op 96-jarige leeftijd was overleden.

Klaartje Prins. Privécollectie David Diamant, Israël

Klaartjes broer Marcus werd begin 1942 opgeroepen voor een werkkamp. Toen hij voor de begrafenis van oma Klaartje Prins-Miljado in april 1942 naar Amsterdam mocht terugreizen smeekte de familie hem om niet terug te gaan naar het werkkamp, maar onder te duiken. Hij weigerde en zei dat de Duitsers anders misschien een van zijn getrouwde broers mee zouden nemen ‘en dat is veel erger’. Deze beslissing zou hem fataal worden. Een paar maanden later werd hij inderdaad gedeporteerd en op 30 september 1942 in Auschwitz vermoord. 

De ouders van Klaartje, Joseph en Betje, zijn op 24 oktober 1942 klaarlichte dag weggehaald. Klaartjes tweelingzus Sara was thuis, zag het gebeuren maar kon uiteraard niets doen. Haar broer Abraham is nog naar de Hollandse Schouwburg – 300 meter bij hun huis vandaan – gegaan om te proberen zijn ouders vrij te krijgen, hetgeen niet gelukt is. Zelf kon hij weer huiswaarts keren. 

Een paar weken na de arrestatie van hun ouders moesten de meisjes die nog thuis aan de Plantage Kerklaan 63 woonden, verhuizen: Klaartje, Elisabeth, Sara en Frederika. De bezetter had bepaald Joden in bepaalde wijken te concentreren en op 19 november 1942 kwamen ze terecht in de Schalkburgerstraat 25-II in de Transvaalbuurt in Amsterdam Oost. Ze mochten vrijwel niets meenemen.

In april 1943 werden 72 gesperrde families opgeroepen om zich te melden, onder hen ook Klaartje en Elisabeth, hun broer Abraham en zijn vrouw Rachel en broer Nathan en zijn echtgenote Sybille. Het laatste stel, getrouwd in 1939, had nog net op tijd via het verzet hun dochtertje Mirjam en hun drie maanden oud zoon Joop (Joseph) weten onder te brengen. Klaartje was de enige van de vier meisjes die niet huilde toen de oproep binnenkwam. Ze troostte iedereen en zei: ‘Denk maar dat we een lange vakantie tegemoet gaan en dat we elkaar daarna weer zien.’ Niets bleek minder waar. Klaartje en Lies waren de eersten die moesten vertrekken en zij arriveerden op 25 mei 1943 in Westerbork. Een week later, op 1 juni 1943 werden ze vandaar met transport 14 naar Sobibor gedeporteerd. In de trein zaten in totaal 2511 personen. Op 4 juni 1943 werden alle inzittenden van de trein direct na aankomt in het kamp vermoord.

Het lot van de overige familieleden
Abraham en Rachel woonden aan de Weesperzijde 63-2 waar zich onder het dak een verstopplek bevond. Zij besloten na de verplichte oproep in april 1943 onder te duiken in hun eigen huis. Sara en Frederika voegden zich bij hen van april tot aan Rosj Hasjana 1943. Op die avond vertrokken de meisjes naar de onderduikplek van Barend Drukarch (broer van Rachel) en een paar dagen later naar de Fokke Simonszstraat 80

In de nacht van 29 september 1943 vond de laatste grote razzia plaats op de joden in Amsterdam. Het was Rosj Hasjana. De oudste broer van Klaartje, Abraham, was naar de synagoge gegaan en wist zich onder het almemor in de synagoge te verstoppen. Nathan en echtgenote Sybille vertrokken, samen met Rachel, met de andere opgehaalde joden naar station Muiderpoort. Groot was de verbazing toen Rachel en Sybille later die dag weer aanklopten bij het onderduikadres: ze hadden weten te vluchten van de verzamelplaats. Vermeld moet worden dat Rachel in het jaar daarvoor haar baby Betty aan het verzet afgegeven en Sybille haar twee zoontjes en dochtertje. Allen overleefden de oorlog.

kaart Joodse Raad Nathan Prins. Arolsen Archives.

Nathan was de enige van de familie die na de grote razzia van 29 september 1943 wel naar Westerbork werd overgebracht. Hij verbleef vier maanden in het Drentse doorgangskamp en werd op 1 februari 1944 met meer dan 900 andere joden naar Bergen Belsen gedeporteerd.

In april 1945 werd Nathan samen met 1800 andere gevangenen uit Bergen Belsen, aangetroffen in een stilstaande trein bij Tröbitz.  Ze hadden dagenlang rondgereden. De gevangenen, meer dood dan levend, werden door de Russen bevrijd. ‘Als een skelet keerde Nathan in juni 1945 terug in Amsterdam’, aldus zijn zus Sara.
Abraham, Nathan, Sara en Frederika Prins, de overlevenden van het gezin Prins-Mok,  emigreerden na de oorlog naar Israël.

Op 16 augustus 2021 vond er aan de Plantage Kerklaan 63, de woning waar de gezinsleden ooit bij elkaar woonden en gelukkig tijden hadden beleefd, een indrukwekkende Stolpersteine-ceremonie plaats om de vermoorde familieleden te herdenken. De ceremonie werd geïntroduceerd door Noam Prins en er werd gesproken door David Diamant, Wally de Lang en rabbijn Smuel Katz.

 

bron:
Wally de Lang, Klaartje Prins (Amsterdam 2021)
Memoires van Sara Diamant-Prins (1986) (Zie: Digitaal Joods Monument, Betje Prins-Mok)
Correcties d.d. 7 oktober 2021 met dank aan Martin Kopuit / Alex Prins per mail.

illustraties:
zie onderschrift afbeeldingen

gepubliceerd
10 september 2021

laatst bijgewerkt:
7 oktober 2021