Joods Jongenshuis

Niek van Zutphen, voormalig ambassadeur in Australië, groeide in de jaren vijftig op in het Joodse Jongensweeshuis aan de Emmalaan. Dat werd gerund door zijn ouders. Hij schreef voor Ons Amsterdam zijn herinneringen aan die naoorlogse jaren op. Deze website kreeg de vriendelijke toestemming van Ons Amsterdam om dit artikel (https://onsamsterdam.nl/het-joodse-jongensweeshuis-in-de-emmalaan-1947-1965) over te nemen, ook te lezen op de site van Ons Amsterdam.

Op 5 maart 1943 werd het Nederlands-Israëlietisch Jongensweeshuis aan de Amstel, ter plekke van het Muziektheater, door de SS leeggehaald. Twee van de ongeveer 100 jongens keerden er slechts terug. Na de oorlog maakte de Joodse wezenzorg een nieuwe  start. Het nieuwe Joodse Jongens Tehuis vond onderdak in het grote huis Emmalaan 7, met steeds een twintigtal inwonende jongens. Nogal toevallig kwam de leiding in handen van een niet-Joods echtpaar. Hun zoon Niek van Zutphen zette het verhaal van zijn jeugd te midden van de wezen op papier. Allemaal waren het alleen gelaten jongens, te jong of te beschadigd om op eigen benen te kunnen staan. De meesten waren in de oorlogsjaren hun ouders kwijtgeraakt of hadden geen familieleden die bereid of in staat waren om zo’n puberend joch te verzorgen. Sommigen hadden onderduikouders die na 1945 vonden dat ze nu wel genoeg aan hun ‘christelijke plicht’ hadden voldaan. In het Joodse weeshuis – eerst nog aan de Amstel, later in de Emmalaan – vonden Joodse jongens een nieuw thuis onder de hoede van mijn ouders Anton van Zutphen (1909-1992) en Nettie van Zutphen-Beurs (1914-1996).

Anton en Nettie waren jonge onderwijzers die elkaar op dansles hadden leren kennen. Mijn vader bleef het onderwijs altijd trouw, met een accent op moeilijk opvoedbare of moeilijk lerende kinderen. Mijn moeder kreeg na enkele jaren een baan bij de vakbeweging. Al voor 1940 waren zij beiden bezorgd over het Duitse antisemitisme. Verscheidene uit Duitsland gevluchte Joden konden tijdelijk bij hen logeren. Naast zijn baan als onderwijzer was mijn vader werkzaam als handenarbeidleraar in het Nederlands-Israëlietisch Jongensweeshuis aan de Amstel, Megadle Jethomiem, gebouwd in 1865. Na 1945 kwam hij terug in het grote en nu vrijwel lege gebouw. Daar woonden toen vooral jongeren die naar Palestina wilden verhuizen.

Weeshuisdirecteur Van Moppes was ineens weg: vertrokken met een van de van de eerste boten naar Israël. Het lukte het bestuur niet om snel een bekwame Joodse vervanger te vinden en zo werd aan mijn niet-Joodse ouders gevraagd of zij de taak ‘voorlopig’ op zich wilden nemen. Hun antwoord was ja. Niemand vermoedde dat zij deze zorg zouden bieden tot 1965, het jaar dat de jongste wees meerderjarig werd. In 1947 (mijn geboortejaar) werd het huis van de Amstel verplaatst naar de Emmalaan, vlakbij het Vondelpark.

Slapen in dienstbodenkamers
Het huis in de Emmalaan – oorspronkelijk bewoond door een vermogend echtpaar met één kind en inwonend personeel – bleek uitermate geschikt om verweesde jongens toch in een soort familieverband een thuis te bieden. Op de begane grond waren een grote keuken en een tot eetkamer verbouwde tuinkamer en op de eerste verdieping een grote kamer en suite als woon- en studeerkamer. Op die verdieping was oorspronkelijk ook nog een grote muziekkamer, die als slaapkamer met een vijftal bedden was heringericht. De echtelijke slaapkamer op de tweede verdieping werd onze zitkamer en twee andere kamers dienden als slaapverblijf voor ons gezin.

Ook was er op die verdieping slaapruimte voor nog eens vijf jongens en een grote badkamer. De oorspronkelijke dienstbodenkamers op de derde verdieping boden voldoende slaapruimte voor de overige jongens.

Mijn vader behield gewoon zijn baan bij het onderwijs en was ’s avonds en in het weekend zeer aanwezig in het grote gezin van het jongenshuis. Mijn moeder had overdag de leiding, bijgestaan door drie werksters, een kookster, een mevrouw die kleren verstelde en in het begin een kolenschepper voor de grote centrale verwarming. De boodschappen werden eerst allemaal gehaald bij de Joodse middenstand, zoals Keller in de Roetersstraat. Kleren kwamen van Gerzon in de Kalverstraat. Later werd ook Albert Heijn ingeschakeld (voor levensmiddelen die niet koosjer hoefden te zijn) en Peek & Cloppenburg voor de kleren (aanzienlijk goedkoper dan Gerzon).

Oneetbare margarine
Mijn oudere zus Elleke en ik aten gewoon mee uit de keuken van het huis. Een uitzondering vormden de matzes tijdens Pesach: ‘beneden’ besmeerd met koosjere, maar oneetbare margarine van De Valk uit Weesp. Er zat zelfs een zegel op dat de productie onder rabbinaal toezicht had plaatsgevonden. Wij ‘boven’ konden ons gelukkig prijzen met echte roomboter.

1967

Mijn oma hoorde ook bij de grote familie en breide voor de hele misjpoge truien en dassen. Een keer kwam zij op een vrijdagochtend geheel overstuur binnen. Er hing een grote hakenkruisvlag aan de vlaggenstok van het jongenshuis. Die was daar opgehangen in verband met opnames voor de film Als twee druppels water van Fons Rademakers, naar een roman van W. F. Hermans.

Arnold van der Horst was een van de vele wezen. Nog steeds heeft hij warme herinneringen aan mijn ouders, schreef hij in een lang mailbericht. Hij weet nog goed hoe ‘meneer Van Zutphen’ hem vroeg of hij de kippen en de duiven wilde voeren in het grote hok in de tuin. “Ik deed het en het gaf me veel plezier om met de dieren om te gaan. Als ze mij zagen in hun hok, dan kwamen ze naar me toe en zaten op mijn schouders.” Arnold herinnert zich ook dat mijn vader ’s avonds vaak naar beneden kwam om met de jongens te bridgen. En mijn moeder oefende met Ronnie Rooselaar de danspassen voor zijn dansles bij James Meijer-Fils in de Apollolaan. De leesmap werd gretig gelezen. Hoogtepunt van de week was de vrijdagavond in de grote kamer beneden, met pinda’s en pingpongen en soms ook films van Charlie Chaplin.

Onderhuidse verschillen
Ons gezin deed ook volop mee aan de joodse jaarfeesten, zoals Seideravond, Loofhuttenfeest in de houten fietsenstalling in de tuin en Poerim (het Joodse carnaval) met prachtig versierde kamers en iedereen vermomd. Alles onder het toeziend oog van rabbijn Aron Schuster, sjoumer J.H. Spits en leden van het bestuur van de vereniging Le-Ezrath Ha-Jeled (‘het kind ter hulpe’). Het vrolijke winterfeest Chanoeka kreeg ook een Nederlandse Sinterklaasinvulling met cadeaus, gedichten en surprises.

De vrije tijd in de zomermaanden werd vaak gezamenlijk met mijn familie doorgebracht op een boottocht naar Terschelling of een reis naar Lustin in de Ardennen. Arnold van der Horst: “Vakanties waren echt leuk. Ik heb nog in de Maas gezwommen. Op een gegeven dag kwam Lou de Wit met het bericht dat Wim van Est de gele trui had gewonnen en dat bericht heeft mijn passie voor de sport aangewakkerd. Ieder jaar heb ik de Tour de France gevolgd.”

Hoe intensief mijn zus en ik met de weesjongens ook omgingen, onderhuids bleven we ons van verschillen bewust. Ik schijn eens tegen mijn moeder gezegd te hebben dat ik het gezellig vond, maar ook wel vervelend dat ik altijd wel iemand in de gang tegenkwam. Dat op een dag een van de ouderloze jongens mij, vervuld van jaloezie tegenover dat kleine ventje, van de trap heeft gegooid, kan ik mij overigens in het geheel niet herinneren. Mijn zus en ik hadden wel eens het gevoel dat we aandacht tekort kwamen, maar daarover moesten wij – die beide ouders nog hadden – natuurlijk niet zeuren. Hoewel mijn vader en moeder uiteraard nooit de echte ouders konden vervangen, hebben ze veel betekend voor de pupillen.

Als oud-pupillen bleven de jongens contact houden. Er was immers altijd sprake geweest van een soort gezinsverband.

Ouderwetse schoolmeester
Vrijdagmiddag was het moment om het zakgeld uit te delen. Arnold: “Ik kreeg ongeveer een klein beetje meer dan een rijksdaalder, maar voor mij was dat als goud.” Dat zakgeld mocht eigenlijk pas op zondag worden uitgegeven! Natuurlijk werden de jongens geacht op zaterdagmorgen naar de sjoel (synagoge) in de Jacob Obrechtstraat te gaan, maar mijn vader begreep dat het vaak leuker was om te voetballen of niets te doen en liet dat (niet eens oogluikend) toe. Op Jom Kippoer (Grote Verzoendag) ging mijn vader mee naar de sjoel en vastte hij, terwijl sommige jongens stiekem niet-koosjere kroketten aten.

Een van de belangrijkste taken van mijn ouders was ervoor te zorgen dat alle jongens geschikt onderwijs volgden en een passende baan vonden. Dat is natuurlijk niet met iedereen gelukt, maar bijvoorbeeld Ies Lipschits (geschiedenishoogleraar in Groningen), cineast Frans Weisz en Joop Vissel (fotograaf in Sydney) hebben later een mooie carrière kunnen opbouwen. Mijn vader was een echte ouderwetse schoolmeester die goed zag waar kinderen hun talenten konden ontplooien en hij had zelf ook vele, vaak creatieve hobby’s. Fotograferen met een echte Rolleicord was daar een van, inclusief ontwikkelen en afdrukken. Jopie Vissel, een klein mannetje, toonde zeer veel belangstelling voor fotografie en de als donkere kamer ingerichte grote wc, waar de anderen dan lekker niet naar binnen konden om een plas te doen. Het vak leerde hij later bij Jan Schiet, een Joodse reclamefotograaf in Amsterdam, waarna hij in een kibboets in Israël ging werken. Dat beviel minder, maar wel ontmoette hij daar een Engels meisje, dat hij in 1958 in Londen trouwde. Er was een bruiloftsmaal in aanwezigheid van haar grote Engelse familie. Ook mijn moeder was er, als enige uit Nederland. Kort daarna emigreerden Joop en Frances naar Australië.

Yad Vashem onderscheiding

Antonie en Jeannette van Zutphen redden het leven van vele Joden tijdens de oorlog door ze in hun woning in Amsterdam onderduik te geven. Een van hen was Rosette Miller. Ze kreeg onderduik van de zomer van 1942 tot het einde van de oorlog. De heer en mevrouw Wessel, en hun ouders en R. Ketellapper met haar zus en echtgenoot werden ook opgenomen.
De Van Zutphens waren betrokken bij het verkrijgen van voedselbonnen en persoonsbewijzen om zo voedsel voor de onderduikers te krijgen en wat veiligheid bij een Duitse inval. Antonie en Jeannette probeerden ook anderen te overtuigen van het opnemen van onderduikers.
Op 26 november 1968 erkende Yad Vashem Antonie Leendert Nicolaas van Zutphen en zijn vrouw Jeannette Eva van Zutphen – Beurs als Rechtvaardige onder de Volkeren.

Yad Vashem-medaille
In 1960 vierden Anton en Nettie dat ze twaalfeneenhalf jaar aan het jongenshuis verbonden waren. Vele oud-pupillen waren op een zaterdagavond in de Emmalaan aanwezig. Na het beëindigen van hun werkzaamheden in 1965 kregen mijn ouders door de jongens een reis naar Israël aangeboden. Geheim plan was om hen op die reis de Yad Vashem-medaille te laten overhandigen. De aanvraag liep in eerste instantie spaak, want die onderscheiding is bestemd voor mensen die levens redden tijdens de oorlogsjaren, niet daarna. Toen pas kwamen de pupillen er per ongeluk achter dat mijn ouders via de vakbeweging van 1942 tot 1945 drie Joodse onderduikers een schuilplaats hadden geboden, onder wie Ro Miller, de tante van Hella de Jonge-Asser (vrouw van cabaretier Freek de Jonge). Drie andere onderduikers hadden ze bij mijn grootouders Van Zutphen ondergebracht. Ruim voldoende voor Yad Vashem!

Het werd een emotionele ceremonie, waarbij zoals gebruikelijk ter ere van mijn ouders een boom werd geplant. Vele jaren later ontmoette ik in 2004 op een reünie van alle Nederlandse oorlogspleegkinderen in hotel de Witte Bergen bij Hilversum weer Joop Vissel en in 2006 opnieuw met zijn familie, toen mijn vrouw Miriam en ik voor ons werk als ambassadeursechtpaar een paar jaar in Australië woonden. Alle verhalen kwamen weer boven en Joop haalde zijn in de jaren vijftig gemaakte foto’s tevoorschijn.

Bij de crematie van mijn vader in 1992 op Westerveld kwam de dankbaarheid van velen opnieuw tot uiting. Ook de intussen hoogbejaarde Ro Miller was erbij. Maar door een bijna tragikomisch moment besefte ik daar ook weer hoezeer mijn ouders al die jaren hadden moeten laveren tussen de joodse orthodoxie en hun persoonlijke vrijzinnigheid. Mijn moeder, uitgeteld door Alzheimer, zat er volstrekt afwezig bij.

Plotseling kwam zij oog in oog met de sjoumer die in de Emmalaan op vrijdagavond of tijdens hoogtijdagen kwam controleren of die niet-Joden alle regels wel goed in acht namen. In een flits kwam er even iets boven, ze stond op en gaf een hand. Ze was vast nog steeds een beetje bang dat ze misschien iets verkeerd had gedaan.

 

bron:
Niek van Zutphen, Het Joodse Jongensweeshuis in de Emmalaan, 1947 – 1965, in Ons Amsterdam, 18 mei 2014 met vriendelijke toestemming d.d. 15 september 2020. Het originele artikel staat hier. (https://onsamsterdam.nl/het-joodse-jongensweeshuis-in-de-emmalaan-1947-1965).
Database Righteous amongst the Nations Yad Vashem via https://righteous.yadvashem.org/?search=zutphen&searchType=righteous_only&language=en&itemId=4044774&ind=0 (geraadpeelgd 15 september 2020).

illustratie:
“Familiebericht Ido Fonteyn”. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 1949/12/23 00:00:00, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 14-09-2020, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010873937:mpeg21:p009
“Advertentie De Valk”. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 1967/10/06 00:00:00, p. 37. Geraadpleegd op Delpher op 15-09-2020, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010860754:mpeg21:p037

laatst bijgewerkt:
15 september 2020